gewezen op het beroep in cassatie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree te Maasbree tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 april 1994 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in het rioolrecht van die gemeente.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 wegens het genot krachtens zakelijk recht van een op de gemeentelijke riolering aangesloten onroerende zaak een aanslag in het rioolrecht van de gemeente Maasbree opgelegd ten bedrage van ƒ 170,50, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maasbree (hierna: B en W) is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van B en W in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van ƒ 105,60. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie B en W hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Verordening De Verordening rioolrecht 1983 luidt in de voor het onderhavige jaar geldende tekst voor zover van belang:
"Artikel Ter zake van het hebben en mogen behouden van een aansluiting op het gemeentelijk rioolnet c.q. rioleringsstelsel wordt onder de naam "rioolrecht" een recht geheven, overeenkomstig de navolgende bepalingen. Artikel 2. 1. Het recht wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens zakelijk recht van een onroerend goed, dat is aangesloten op het gemeentelijk rioolnet c.q. rioleringsstelsel. Enzovoorts. Artikel 5. 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt per onroerend goed ƒ 170,50. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het recht voor onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn te worden gebruikt als woning, per onroerend goed ƒ 105,60. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en het tweede lid bedraagt het recht voor onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn te worden gebruikt als vakantiebungalow, per onroerend goed ƒ 61,60".
4. Beoordeling van de klachten 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende was bij het begin van het belastingjaar 1991 eigenaar van een perceel grond met daarop een bij hem in gebruik zijnde woning en een op circa 25 meter afstand van die woning gelegen bedrijfsgebouw, een en ander plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z. Het bedrijfsgebouw is bij belanghebbende in gebruik als varkensstal en werktuigloods. Alleen de woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het perceel grond met de opstallen is één onroerend goed in de zin van de Verordening. 4.2. Indien van meerdere, van een onroerend goed in de zin van de Verordening deel uitmakende opstallen slechts één opstal is aangesloten op de gemeentelijke riolering en - zoals het Hof ten aanzien van de onderhavige opstallen feitelijk en niet onbegrijpelijk en derhalve in cassatie onaantastbaar heeft geoordeeld - de gebruiksmogelijkheden van de overige opstallen daardoor niet meer dan in te verwaarlozen mate zijn vergroot en indien voorts de op de riolering aangesloten opstal uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt als woning, brengt een redelijke toepassing van de Verordening mee dat het desbetreffende onroerende goed wordt belast als ware het onroerende goed uitsluitend daarvoor bestemd. 4.3. Het oordeel van het Hof dat de onderhavige aanslag moet worden verminderd tot een aanslag overeenkomstig het bedrag van het voor woningen geldende tarief is derhalve juist wat er zij van de daarvoor aangevoerde gronden. De klachten kunnen mitsdien niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie, en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan B en W wordt terugbetaald hetgeen van het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak van het Hof gestorte bedrag resteert na verrekening van het ter zake van het cassatieberoep verschuldigde recht van ƒ 75,--, derhalve een bedrag van ƒ 75,--.
Dit arrest is op 14 juni 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.