ECLI:NL:HR:1995:AA1567
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Stoffer
- J. Urlings
- M. Zuurmond
- H. Herrmann
- F. Fleers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van borgstelling als uitgave voor levensonderhoud in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 maart 1994. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 135.347,--. Belanghebbende ging in beroep tegen deze uitspraak, maar het Hof bevestigde de beslissing van de Inspecteur. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de zoon van belanghebbende en haar echtgenoot begon in 1987 met de exploitatie van een café-restaurant, maar dit bleek niet levensvatbaar. In november 1988 staakte de zoon de bedrijfsactiviteiten en ontving sindsdien een bijstandsuitkering. Voor het bedrijf had de zoon een kredietfaciliteit bij een bank, waarvoor de echtgenoot van belanghebbende zich als borg had verbonden. Toen de zoon in 1989 niet in staat was om het uitstaande debetsaldo te voldoen, werd de echtgenoot aangesproken door de bank. Deze betaling vond plaats in 1989.
Belanghebbende waardeerde de regresvordering op haar zoon in haar aangifte voor de vermogensbelasting op nihil, omdat de schuld in 1990 was kwijtgescholden. Het Hof moest beoordelen of de betaling aan de bank als een uitgave tot voorziening in het levensonderhoud van de zoon kon worden aangemerkt volgens artikel 46, lid 1, letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof oordeelde ontkennend.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de betaling uit hoofde van de borgstelling niet als uitgave voor levensonderhoud kan worden aangemerkt, maar als het verstrekken van een lening. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de belastingplichtige bij borgstelling of zekerheidsstelling betrokken raakt bij de kredietverlening aan de verwant, en dat de betaling in dat geval als een lening moet worden beschouwd. De Hoge Raad verwierp het beroep en achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.