gewezen op het beroep in cassatie van de erven X, destijds wonende te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 juni 1993 betreffende de aan X (hierna: erflater) voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan erflater is voor het jaar 1989 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.866,--, waarvan een bedrag van ƒ 32.753,-- belast naar het tarief van artikel 57, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1989), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 11 oktober 1994 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. In leven exploiteerde erflater, die in 1991 is overleden, een melkveehouderij op grond die ten dele aan hemzelf toebehoorde en voor het overige door hem gepacht was van de gemeente Q (hierna: de verpachter). Op 26 november 1986 en in april 1987 heeft erflater grond verkocht, met daarbij leveringsrechten van een heffingvrije hoeveelheid melk (hierna: melkquotum) van onderscheidenlijk 42.000 kg en 68.500 kg, derhalve in totaal 110.500 kg. De opbrengst van de melkquota beliep ƒ 2,-- per kg, derhalve ƒ 221.000,--.
3.1.2. De opbrengsten van de melkquota zijn - met toepassing van het bepaalde in de Resolutie van 7 april 1986, nr. 285-17529, Vakstudie Nieuws 1986, blz. 861 - in de heffing van inkomstenbelasting over onderscheidenlijk 1986 en 1987 betrokken voor respectievelijk 42.000 x ƒ 0,325 = ƒ 13.650,-- en 68.500 x ƒ 0,325 = ƒ 22.262,--.
3.1.3. Bij arrest van 17 april van het onderhavige jaar (1989) heeft de Pachtkamer van het Hof erflater veroordeeld aan de verpachter een schadevergoeding wegens wanprestatie ten bedrage van ƒ 74.000,-- te voldoen, zulks op de grond dat de verkoop van de melkquota tot in totaal 74.000 kg leidde tot verkorting van de rechten van de verpachter.
3.1.4. Belanghebbenden hebben zich - voor zover in cassatie van belang - voor het Hof op het standpunt gesteld dat voormeld bedrag van ƒ 74.000,--, voor zover niet in zijn geheel, in ieder geval tot een bedrag van ƒ 12.025,-- (0,5 x ƒ 0,325 x 74.000) in mindering moet worden gebracht op de winst uit onderneming over 1989. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de door erflater betaalde schadevergoeding in het geheel niet ten laste van de winst uit onderneming over 1989 kan komen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het standpunt van de Inspecteur juist is. Tegen dit oordeel keert zich het middel op de hiervóór in 3.1.4 weergegeven gronden.
3.3. De in 1989 betaalde schadevergoeding houdt rechtstreeks verband met de in 1986 en 1987 verkregen opbrengsten uit de verkoop van de melkquota, voor zover deze leidde tot verkorting van de rechten van de verpachter. Voor aftrek van deze schadevergoeding is geen plaats voor zover zij geacht moet worden te drukken op de onbelast gelaten opbrengsten, doch uitsluitend voor zover zij geacht moet worden te drukken op de in de belastingheffing betrokken opbrengsten. Dit brengt mee dat de schadevergoeding in het onderhavige jaar tot het hiervóór in 3.1.4 genoemde bedrag van ƒ 12.025,-- ten laste van de winst kan worden gebracht. Gezien het voorgaande is het middel ten dele gegrond en faalt het voor het overige. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen ter bepaling van het bedrag van de uit deze beslissing voortvloeiende vermindering van de aanslag.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbenden wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbenden wordt vergoed het door dezen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte bedrag van ƒ 300,--, en stelt belanghebbenden in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 12 april 1995.Nr. 29.714 Mr. Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Inkomstenbelasting 1989 Erven X
Parket, september 1994 tegen
de staatssecretaris van Financiën