ECLI:NL:HR:1995:AA1550

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29910
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen met betrekking tot tijdelijke geestelijke stoornis

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 september 1993, die betrekking heeft op de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 86.094,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld. Belanghebbende stelde dat hij door een tijdelijke geestelijke stoornis niet in staat was om de fiscale gevolgen van de schadevergoeding van ƒ 400.000,-- die hij ontving bij de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst te overzien. Het Hof oordeelde echter dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij door deze stoornis niet in staat was om zijn wil te bepalen met betrekking tot de fiscale afwikkeling. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet verplicht was om deskundigen te raadplegen en dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat belanghebbende gebonden was aan de voorwaarden die door de Inspecteur waren gesteld. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 86.094,--, waarbij een bedrag van ƒ 40.000,-- belast werd op basis van het bijzondere tarief. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden.

De uitspraak is gedaan door de vice-president A. Stoffer als voorzitter, en de raadsheren W. Wildeboer, J. Urlings, A. Zuurmond en H. Herrmann, in raadkamer op 29 maart 1995.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 september 1993 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 86.094,-- welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd, waaronder de door hem overgelegde verklaringen van medici, niet heeft waargemaakt dat hij ten gevolge van een tijdelijke geestelijke stoornis niet in staat is geweest met betrekking tot de hem door de Inspecteur voorgelegde wijze van (fiscale) afwikkeling van de hem bij de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst door de kantonrechter toegekende schadevergoeding van ƒ 400.000,-- zijn wil te bepalen en/of de fiscale gevolgen van die wijze van afwikkeling te overzien. De eerste klacht van belanghebbende houdt in dat het Hof niet tot dit oordeel had mogen komen zonder deskundigen te raadplegen. Deze klacht faalt, nu een hof niet ambtshalve gehouden is deskundigen te raadplegen en uit de bestreden uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende heeft aangeboden het bewijs van zijn stelling te leveren, anders dan met de door hem overgelegde verklaringen van medici welke in 's Hofs oordeel zijn betrokken. 3.2 De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond tot cassatie Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende aan de door de Inspecteur in zijn brief van 18 augustus 1988 gestelde voorwaarden is gebonden en dat - naar het Hof kennelijk bedoelt: op grond van die tussen belanghebbende en de Inspecteur overeengekomen voorwaarden - voor de heffing van de inkomstenbelasting moet worden aangenomen dat de vergoeding ter grootte van ƒ 400.000,-- is toegekend in de vorm van een aanspraak op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon (zoals bedoeld in artikel 11, aanhef en letter e van de Uitvoeringsbeschikking loonbelasting 1972, tekst 1988). Hiervan uitgaande kan hetgeen belanghebbende in plaats van de periodieke uitkeringen waarop hij aanspraak had ten titel van afkoopsom heeft ontvangen niet anders worden gezien dan als genoten ter vervanging van inkomsten als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), zodat daarop het bijzonder tarief van artikel 57 van de Wet van toepassing is. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen.
5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur, vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 86.094,--, waarvan een bedrag van ƒ 40.000,-- belast op de voet van artikel 57 van de Wet en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 375,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 29 maart 1995.