ECLI:NL:HR:1995:AA1533

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30174
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de ontvankelijkheid van een beroepschrift inzake inkomstenbelasting en dividendverwachting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988, waarbij aan de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 353.716,-- was opgelegd. Een deel van dit inkomen, groot ƒ 51.437,--, was belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 353.716,--, waarvan ƒ 240.183,-- belast naar het bijzondere tarief.

De Staatssecretaris van Financiën heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het beroepschrift tijdig is ingediend, ondanks enige onduidelijkheid over de datum van ontvangst. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de jaarrekening over 1987 pas na de overdracht van de aandelen is vastgesteld, wat van belang is voor de beoordeling van de dividendverwachting en de belastbaarheid daarvan.

In zijn uitspraak heeft de Hoge Raad de argumenten van de Staatssecretaris verworpen en geconcludeerd dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een eventuele veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is op 15 maart 1995 gedaan, waarbij de vice-president Stoffer als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlandenderde kamer
nr. 30.174
15 maart 1995
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 26 januari 1994 betreffende de aan
[X]te
[Z]voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, naar een belastbaar inkomen van ƒ 353.716,--, waarvan een gedeelte groot ƒ 51.437,-- belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 353.716, waarvan ƒ 240.183,--,belast naar het bijzondere tarief van artikel 57, lid 4, van de Wet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft zich uitgelaten over het daarin gedane beroep op niet ontvankelijkheid.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
In het midden kan blijven om welke reden de griffier van het Hof het op 8 april 1994 gedateerde beroepschrift in cassatie als op 8 april 1994 ingekomen heeft aangemerkt. Op grond van de door de griffier in zijn brief aan belanghebbende van 14 april 1994 gedane mededeling dat het beroepschrift in cassatie op 11 april 1994 is ingekomen en de gegevens die door de Staatssecretaris aan de Hoge Raad zijn verstrekt in zijn brief van 27 juli 1994 is aannemelijk dat het beroepschrift in cassatie voor wat betreft de verzending per post - met betrekking tot de beweerdelijk plaats gehad hebbende verzending per fax zijn bij partijen geen gegevens (meer) voorhanden - op vrijdag 8 april 1994 per post is verzonden en uiterlijk op maandag 11 april 1994 is ontvangen zodat dit beroepschrift reeds ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht tijdig is ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. Het Hof, dat niet aannemelijk heeft geacht dat, zoals de Inspecteur stelde, reeds vóór 24 augustus 1988 door het daartoe bevoegde orgaan van de besloten vennootschap [A] B.V. was besloten tot uitkering van dividenden tot een totaalbedrag van ƒ 480.366,--, heeft geoordeeld dat de in zijn uitspraak onder 3.1 tot en met 3.10 weergegeven feiten en omstandigheden geen uitzondering rechtvaardigen op de hoofdregel dat indien een aandeel in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid wordt verkocht voordat de vaststelling van het dividend door de algemene vergadering van aandeelhouders heeft plaatsgevonden de door de verkoop gerealiseerde winstverwachting - waarvoor kennelijk moet worden gelezen: dividendverwachting - in het algemeen geen belastbare inkomsten oplevert.
4.2. Dit oordeel geeft, in aanmerking genomen dat uit de uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de Inspecteur heeft bestreden dat de jaarrekening over 1987 eerst na de overdracht van de aandelen is vastgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als verweven met waarderingen van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. Het middel faalt derhalve.
5. Proceskosten
De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is op 15 maart 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van ƒ 300,--.