ECLI:NL:HR:1995:AA1531
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- A. van der Linde
- C. Bellaart
- J. de Moor
- M. van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aanslag in de inkomstenbelasting en de voorziening superheffing
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 januari 1994, die betrekking heeft op de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 92.911,--. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.
In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in 1989 131.496 kg melk had geleverd en dat er een referentiehoeveelheid van 146.758 kg was vastgesteld voor het heffingsjaar 1989/1990. Belanghebbende had maatregelen getroffen om te voorkomen dat hij superheffing zou moeten betalen, en had een voorziening voor superheffing ten laste van de winst geboekt. Het Hof oordeelde dat er op de balansdatum geen verplichting bestond om een bedrag aan de melkfabriek te betalen, en dat het belanghebbende vrijstond om maatregelen te treffen om onder zijn melkquotum te blijven.
Het Hof concludeerde dat goed koopmansgebruik niet toestond om de kosten van de getroffen maatregelen ten laste van het resultaat van het boekjaar 1989 te brengen. Het middel van belanghebbende, dat stelde dat er op de balansdatum sprake was van een verplichting om minder melk te produceren, werd door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen behoorlijke kans bestond dat belanghebbende de superheffing verschuldigd zou worden, en dat de omstandigheid dat hij zijn winst moest beperken geen grond opleverde voor het vormen van een voorziening.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep van belanghebbende. Dit arrest is op 29 maart 1995 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, en is in het openbaar uitgesproken.