ECLI:NL:HR:1995:AA1518
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen een uitspraak over wraking
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, gedateerd 26 mei 1994, betreffende een verzoek tot wraking van mr. J.T. Sanders door A. De Hoge Raad heeft op 7 juni 1995 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van dit cassatieberoep. Volgens artikel 5e, lid 5, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken is er geen mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen een uitspraak van het gerechtshof die betrekking heeft op een verzoek tot wraking. Dit betekent dat het cassatieberoep van belanghebbende niet-ontvankelijk is, omdat het zich richt tegen een uitspraak waartegen geen beroep in cassatie openstaat. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de wet duidelijk is over de ontvankelijkheid in dergelijke gevallen.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ook de proceskosten besproken. De Hoge Raad oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten, zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Dit houdt in dat de kosten die zijn gemaakt door de betrokken partijen niet worden vergoed.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad besloten om belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep in cassatie. Dit arrest is vastgesteld door vice-president R.J.J. Jansen, samen met de raadsheren Van der Linde en Bellaart, en is op 7 juni 1995 in het openbaar uitgesproken. Tevens is bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht door de Griffier van de Hoge Raad aan hem zal worden terugbetaald.