ECLI:NL:HR:1995:AA1513

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30076
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en verbouwingswerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1988. De belanghebbende ontving een aanslag gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 74.745. De Inspecteur verklaarde de belanghebbende niet-ontvankelijk in zijn bezwaar tegen deze aanslag. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde, de belanghebbende ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar, maar de aanslag handhaafde.

In cassatie heeft de belanghebbende verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een vertoogschrift ingediend. Het Hof had geoordeeld dat de verbouwingswerkzaamheden niet gericht waren op het herstellen van de bovenwoning in bruikbare staat, maar dat de woning was verbouwd voor afzonderlijke verhuur aan vijf bewoners. Dit oordeel was gebaseerd op de waardering van de bewijsmiddelen door het Hof en kon in cassatie niet worden bestreden.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten van de belanghebbende falen. Het Hof heeft de juiste gevolgtrekking gemaakt dat de kosten van de verbouwingswerkzaamheden niet voor aftrek in aanmerking komen. De Hoge Raad ziet geen aanleiding om de belanghebbende in de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep in cassatie, en dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de vice-president en de raadsheren, en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 november 1993 betreffende de hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 74.745,--. Belanghebbende is door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen voormelde aanslag. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd, belang hebbende ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en de aanslag gehandhaafd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enige klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Voor zijn oordeel dat de verbouwingswerkzaamheden niet ertoe hebben gestrekt om de bovenwoning zoals die bestond bij de aanvang van de verbouwing in bruikbare staat te herstellen en aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen heeft het Hof redengevend geoordeeld dat de bovenwoning oorspronkelijk een eengezinswoning was waarvan twee verdiepingen niet of nauwelijks en slechts zeer primitief bewoonbaar waren door meerdere personen - in het laatste ligt besloten dat het Hof ervan is uitgegaan dat de bovenwoning bij de aanvang van de verbouwing als een voor bewoning geschikt pand gold -, door de ingrijpende verbouwing geschikt is gemaakt om te dienen voor afzonderlijke verhuur aan vijf bewoners, verdeeld over drie verdiepingen. Voormeld oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde redengeving berusten op de aan het Hof voorbehouden keuze en waardering van de bewijsmiddelen en kunnen als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende in cassatie niet met vrucht worden bestreden. 3.2. Aan voormeld oordeel heeft het Hof de juiste gevolgtrekking verbonden dat de aan de werkzaamheden verbonden kosten niet, ook niet voor een gedeelte, voor aftrek in aanmerking komen. De klachten onder 1 en 3 falen derhalve. 3.3. Gelezen in samenhang met 5.1 heeft het Hof in 5.4 van zijn uitspraak met het pand kennelijk het oog op de parterre onderscheidenlijk de bovenwoning. Hierop stuit de klacht onder 2 af. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.