ECLI:NL:HR:1995:AA1490

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30024
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en vrijstelling voor buitenlandse technici

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, een ingenieur van Italiaanse nationaliteit, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1985, waarbij de belastingdienst een belastbaar inkomen van f 232.290,-- had vastgesteld. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot f 212.466,--, maar het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een vrijstelling van inkomstenbelasting, die door de Staatssecretaris van Financiën was verleend aan een groep technici die werkzaam waren voor de United States Air Force (USAF) op een vliegbasis in Nederland.

Het Hof oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten dat belanghebbende geen aanspraak kon maken op deze vrijstelling. Dit oordeel was gebaseerd op een brief van de Staatssecretaris van 10 maart 1981, waarin de voorwaarden voor de vrijstelling werden uiteengezet. Het Hof concludeerde dat de uitleg van deze brief niet onbegrijpelijk was en dat de vrijstelling niet van toepassing was op belanghebbende, die in dienst was van een Nederlands bedrijf en niet onder de vrijstellingsregeling viel.

Daarnaast oordeelde het Hof dat de beperking van de vrijstelling tot Amerikaanse staatsburgers niet in strijd was met het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de Staatssecretaris vrij was om voorwaarden te stellen aan de vrijstelling, waaronder de nationaliteit van de aanvrager. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 15 februari 1995 door de vice-president Stoffer en de overige raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 oktober 1993 betreffende de hem voor het jaar 1985 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1985 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 232.290,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 212.466,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij enkele middelen aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1 Het Hof heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris gelet op diens in de uitspraak van het Hof onder 2.4.5 ten dele weergegeven brief van 10 maart 1981 heeft kunnen en mogen beslissen dat belangheb bende, een hier te lande wonende ingenieur van de Italiaanse nationaliteit die in het onderhavige jaar in dienst van A, gevestigd te Q, werkzaam was op de vliegbasis te R ten behoeve van de United States Air Force (USAF), geen aanspraak kan maken op de vrij stelling van inkomstenbelasting die door de Staatssecretaris is verleend aan een groep op die vliegbasis ten behoeve van de USAF werkzame, niet in dienst van de Verenigde Staten zijnde, technici. Dit oordeel, waarin besloten ligt het oordeel van het Hof dat de bedoelde vrijstelling niet op belanghebbende van toe passing is, berust op de aan het Hof voorbehouden, niet onbegrijpelijke uitlegging van genoemde brief van 10 maart 1981 in samenhang met de daaraan voorafgegane in de uitspraak van het Hof nader aangeduide correspondentie. Voor zover het middel tegen dit oordeel is gericht faalt het derhalve. 3.2. Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de omstandigheid dat onderdanen van alle NAVO-staten, in dienst bij een der NAVO-strijdkrachten, kunnen behoren tot de civiele dienst in de zin van artikel I, letter b, van het Verdrag van Londen van 19 juni 1951, tussen de Staten, die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag, nopens de rechtspositie van hun strijdkrachten (Trb. 1951, 114, hierna: het NAVO-Status Verdrag) niet eraan in de weg staat dat de Staatssecretaris vrij is aan het verlenen van een goedkeuring om ook anderen dan in het NAVO-Status Verdrag genoemde personen tot die civiele dienst te rekenen, nadere voorwaarden te verbinden, onder meer hun nationaliteit betreffende, gelijk hij in dit geval ook gedaan heeft door de vrijstelling te beperken tot Amerikaanse Staatsburgers. Tegen dit oordeel richt zich het middel met de klacht dat aldus een verboden onderscheid naar nationaliteit wordt ge maakt. Deze klacht treft geen doel. De door het Hof aannemelijk geachte strekking van de beperking tot Amerikaanse staatsburgers te voorkomen dat het loon van de werknemer noch in Nederland, noch in enig ander land in de heffing wordt betrokken vormt voor het gemaakte onderscheid een objectieve en redelijke rechtvaardiging, in aanmerking genomen enerzijds dat naar 's Hofs kennelijke, in cassatie onbestreden, vaststelling dat - kort gezegd - het Amerikaanse belastingstelsel aanknoopt bij de nationaliteit en anderzijds dat uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd dat ook het Italiaanse belastingstelsel daarbij aanknoopt. Het vorenoverwogene klemt te meer nu ten aanzien van de rechtstreeks onder artikel X van het NAVO-Status Verdrag vallende leden van een civiele dienst is beoogd - zoals is ver meld in de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp tot goedkeuring van het NAVO-Status Verdrag (Kamerstukken II 1952/1953, 2881, nr. 3, blz. 6 lk) - dat zij geen fiscale na- of voordelen dienen te ondervinden indien zij hun dienst buiten de eigen staat uitoefenen, waartoe naast de in artikel X, lid 1, tweede volzin, verwoorde vrijstelling in artikel X, lid 1, eerste volzin is bepaald dat de tijdelijke te werkstelling buiten de eigen Staat wordt geacht geen verandering van woonplaats te weeg te brengen. 3.3. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 15 februari 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, en op die datum in het openbaar uitgesproken.