ECLI:NL:HR:1994:ZC9844

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 oktober 1994
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
97.925
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • K. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting met terbeschikkingstelling en dwangverpleging

In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over de terbeschikkingstelling van een verdachte die is veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting. De feiten dateren van 8 tot en met 10 november 1992, waarin de verdachte zijn ex-vrouw tegen haar wil heeft beroofd van haar vrijheid, haar heeft vastgebonden en gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte werd door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter beschikking gesteld met dwangverpleging, omdat hij een ernstig gevaar voor de omgeving vormde. De Hoge Raad bevestigt dat de maatregel van terbeschikkingstelling alleen kan worden opgelegd indien de veiligheid van anderen dat eist, zoals vastgelegd in de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof heeft in zijn motivering de juiste maatstaf gehanteerd en voldoende gemotiveerd dat de verdachte een ernstig gevaar voor de algemene veiligheid van personen vormt. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk is en dat het in cassatie niet verder kan worden getoetst. Het beroep wordt verworpen.

Uitspraak

25 oktober 1994
Strafkamer
Nr. 97.925
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 13 december 1993 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te
[woonplaats], ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in het Huis van Bewaring te ’s-Hertogenbosch.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Roermond van 13 juli 1993 – de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 3 telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. ‘’opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden’’ en 2. ‘’verkrachting’’ veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf, en gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Het cassatieberoep
2.1. Het beroep – dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak – is ingesteld door de verdachte. Namens hem heeft mr G Spong, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van een na de terechtzitting waarop de conclusie van het Openbaar Ministerie is genomen nog ingekomen schrijven van de verdachte gedateerd 28 september 1994.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
1. in de periode van 8 november 1992 tot en met 10 november 1992, in het arrondissement Roermond, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, welke wederrechtelijke vrijheidsberoving hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, deze [slachtoffer] tegen haar wil met handboeien heeft geboeid en tegen haar wil haar mond met tape heeft afgeplakt en tegen haar wil een kussensloop over haar hoofd heeft getrokken en genoemde [slachtoffer] tegen haar wil in de kofferruimte van een auto heeft geduwd en vervolgens tegen haar wil in de kofferruimte van die auto (van Venlo of Tegelen) naar [woonplaats] heeft vervoerd en aldaar tegen haar wil heeft gedwongen in een aan de [a-straat] gelegen woning te blijven en tegen haar wil in die woning met handboeien aan de spijlen van een trap heeft gekluisterd;
2. in de periode van 8 november 1992 tot en met 10 november 1992 te [woonplaats] door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht, en bestaande die bedreiging met geweld hierin dat verdachte, door opzettelijk genoemde [slachtoffer] van de vrijheid te beroven en beroofd te houden en door het tegen haar wil knippen en scheren van het hoofdhaar van die [slachtoffer] en door die [slachtoffer] te gelasten zich uit te kleden aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende en intimiderende situatie heeft doen ontstaan en aldus die [slachtoffer] in een toestand heeft gebracht dat zij niet in staat was enige fysieke weerstand te bieden.
4.2. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
1. Het als dossier-paragraaf 1.1 bij het proces-verbaal dossiernummer GPROER/92-001496 gevoegde proces-verbaal van aangifte, mutatienummer GPROER/92-019103, op 13 november 1992 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent van gemeentepolitie [woonplaats] , welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van
[slachtoffer] (aangeefster)aan verbalisant voornoemd:
Op 8 november 1992 bracht ik mijn zoontje [betrokkene 1] , nadat hij het weekend van 6 tot en met 8 november 1992 bij mij op bezoek was geweest, met de trein naar [woonplaats] .
Toen wij daar aankwamen stond mijn ex-echtgenoot [verdachte] op ons te wachten. Hij vroeg mij om met hem en [betrokkene 1] mee te gaan om een kop koffie te drinken.
[betrokkene 1] zou ergens anders naar toegebracht worden, dat was reeds afgesproken.
Nadat we [betrokkene 1] hadden afgezet, zijn we in [woonplaats] een kop koffie gaan drinken.
Na de koffie stelde [verdachte] voor mij naar huis te brengen. Dat vond ik goed.
We zijn dan ook in de richting van Venlo gereden. We zijn toen in Tegelen bij de afslag Kaldenkerken in plaats van linksaf rechtsaf gereden in de richting van Kaldenkerken.
Ik begon te schreeuwen en heb gevraagd waar hij naar toe reed.
Na enige tijd over boswegen gereden te hebben is hij op een gegeven moment achteruit gereden tot op een soort ruiterpad.
Op het ruiterpad stopte hij met zijn auto en deed hij het licht van de auto uit. Het was inmiddels donker.
Hij stapte uit de auto en liep naar de zijde van de auto waar ik zat. Daar opende hij het portier. Hij trok me aan mijn jas en arm uit de auto. Eenmaal uit de auto zag ik dat hij een paar handboeien in zijn handen hield. Hij deed die handboeien om mijn polsen en maakte mijn handen achterop mijn rug vast. Vervolgens duwde hij mij in de richting van de achterzijde van de auto en maakte hij de kofferruimte van de auto open. Uit de kofferruimte haalde hij een rol tape. Hij scheurde een stukje tape van de rol en plakte dat op mijn mond.
Ik kon en durfde mij niet te verzetten, mede omdat ik inmiddels met mijn achterzijde tegen de achterkant van de open kofferruimte stond en hij voor tegen mij aan stond. Op die wijze werd ik min of meer tegen de achterzijde van de auto gedrukt. Ik was door deze
handelwijze geheel weerloos.
Terwijl ik zo stond heeft hij me een zak of kussensloop over mijn hoofd getrokken. Vervolgens duwde hij me achterover in de kofferbak van de auto.
Het lukte me niet me zodanig te verzetten dat ik niet in de kofferruimte terecht kwam. Ik viel door zijn duwen achterover in de kofferruimte.
Ik trachtte nog te voorkomen dat hij de kofferruimte dicht zou maken door te proberen mijn benen rechtop omhoog te houden, maar het lukte hem de kofferruimte dicht te maken.
We hebben daarna voor mijn gevoel lang rondgereden.
Op een gegeven moment stopte hij en trok hij mij uit de kofferruimte. Ik kwam ten val omdat mijn benen van het liggen in dezelfde houding gevoelloos waren geworden. Vervolgens duwde hij me kennelijk via een portier de auto weer in en is hij rechtstreeks
naar zijn woning aan de [a-straat 1] in [woonplaats] gereden. Hij heeft me uit de auto gehaald en we zijn de woning binnengegaan. Daar heeft hij de zak van mijn hoofd gehaald.
Hierdoor zag ik pas echt waar we waren. Dat was in de woonkamer van zijn woning.
Vervolgens gooide hij me op de bank.
Toen ik op de bank lag heeft hij de tape van mijn mond getrokken. Ik was nog steeds geboeid.
[verdachte] sloot die avond de achterdeur en de voordeur van de woning. Ik zag dat hij een videocamera in de woonkamer had staan. Tevens stond een stoel van de eetkamer midden in de kamer. [verdachte] maakte de handboeien los.
Toen moest ik mijn jas uitdoen. Ik moest vervolgens van hem plaats nemen op de stoel.
Door wat [verdachte] met mij had gedaan en wat hij allemaal had gezegd was ik doodsbang voor hem. Ik ben gaan zitten op de stoel. Hij heeft toen de gereedstaande camera aangezet.
Ik voelde dat hij, toen hij achter mij stond, aan mijn haren begon te knippen. Hij knipte door totdat hij nagenoeg alle haren van mijn hoofd had geknipt. Vervolgens nam hij een tondeuse, waarmee hij mijn hoofd helemaal kaal schoor.
Daarna zei hij tegen mij: "Trek je kleren uit". Ik deed dat ook omdat ik mij in het geheel niet durfde te verweren. Toen ik mijn kleren had uitgedaan moest ik van [verdachte] weer op de stoel gaan zitten en gooide hij een deken over mijn schouders. Toen nam hij een scheermes, water en zeep en begon hij mijn hoofd glad te scheren.
Ook heeft hij met de tondeuse mijn schaamhaar afgeschoren.
Op een gegeven moment mocht ik mijn kleren weer van hem aandoen. Ik was als verdoofd door hetgeen me allemaal was overkomen. Ik had mijn denken en gevoel geheel uitgeschakeld.
Ik heb hem gevraagd me te laten gaan. Dat vroeg ik hem meermalen. Telkens zei hij: "Nog effetjes, nog effetjes".
Uiteindelijk, omstreeks 23.30 uur, mocht ik naar buiten. Hij liep mee naar buiten. Hij wilde me met de auto naar het station brengen, maar ik wilde persé niet meer in zijn auto. Ik heb voorgesteld om naar het station te lopen. We zijn gaan lopen doch niet naar het station. Dat mocht niet van hem. Wij liepen over diverse wegen. Ook heb ik nog gezeten op de bank nabij het [b-straat] te [woonplaats] . Ik wilde van daaruit naar het station lopen. Ik heb hem dat ook gezegd, maar dat mocht ik niet van hem.
Hij greep me vast en heeft me op die wijze weer naar zijn woning gebracht.
Ik kon me daartegen niet meer verzetten omdat hij me zo krachtig vasthield bij mijn linkerarm. Hij kneep en trok daar flink aan. Bij zijn woning gekomen heb ik hem gesmeekt me los te laten en niet meer de woning in te duwen. [verdachte] trok zich daar niets van aan en trok me mee zijn woning in.
Eenmaal in de woning kreeg ik een inzinking. Ik begon te rillen en kreeg ademhalingsmoeilijkheden. [verdachte] heeft me niet meer vastgebonden. Ik kon echter niets meer ondernemen omdat ik door die inzinking totaal was verzwakt.
Ik moest vervolgens van
[verdachte]gaan slapen. Ik durfde en kon dat echter niet. Omdat dit niet lukte moest ik van [verdachte] mee naar boven naar bed. Eenmaal boven moest ik me uitkleden en in bed gaan liggen. [verdachte] heeft zich ook uitgekleed. Hij was daarna geheel naakt. Voordat hij in bed kwam liggen sloot hij de slaapkamerdeur af. Hij wilde dat ik al mijn kleren uitdeed. Ik heb echter gesmeekt om die kleren die ik nog aan had te mogen aanhouden. Uiteindelijk kreeg ik hem zo ver dat ik enkel mijn slipje nog hoefde uit te doen. Vervolgens heeft hij geprobeerd gemeenschap met mij te hebben. Dat lukte in eerste instantie niet. Hij kon niet met zijn penis in mijn vagina komen.
Omdat dat niet lukte nam hij een potje glijmiddel. Na het gebruik van het glijmiddel lukte het hem wel zijn penis bij mij in de vagina in te brengen. Hij heeft toen gemeenschap met mij gehad. 's Morgens omstreeks 07.45 uur zijn we opgestaan. [verdachte] beloofde mij naar de trein te brengen, maar hij wilde persé eerst koffie maken. Ik ben weer op hem gaan inpraten in de hoop dat hij bij zinnen kwam en mij liet gaan.
Op een gegeven moment hoorde ik buiten iets. Ik wist toen snel de gang in te lopen. Ik zag door de ruit van de voordeur dat [betrokkene 2] aan de deur was en de deur met een sleutel wilde openen. Ik zag dat een dievenklauw op de bovenzijde van de deur nog was afgesloten. Deze heb ik omhoog geduwd zodat de deur niet meer op slot was. [verdachte] kwam op dat moment de gang in en sloeg met een hand tegen de dievenklauw aan zodat deze weer was gesloten. Hij stond vervolgens tussen mij en de voordeur in en duwde mij de kamer in. De rest van de dag heeft hij me binnen gehouden. In die tijd heb ik nogmaals geprobeerd via de voordeur weg te komen, maar voordat ik de deur open had was [verdachte] weer bij me en bracht me weer de kamer in. Ik heb verschillende keren gevraagd mij naar huis te brengen. Hij zei telkens dat ik rustig moest zijn en dat hij me later wel naar huis zou brengen.
Op een gegeven moment ging [verdachte] weg. Hij zei dat hij me weer zou boeien omdat ik anders weg zou lopen. Ik heb hem verzocht dat niet te doen en ik heb hem beloofd dan niet weg te lopen. Daar gaf hij geen gehoor aan. Hij zei dat niet te doen als ik maar de koffie opdronk. Dat deed ik niet omdat ik bang was dat hij daar een verdovend middel of iets dergelijks in had gedaan. Hij heeft mij toen uiteindelijk, het was inmiddels ver in de middag, weer met een handboei vastgemaakt. Ik moest naar boven en op de overloop gaan liggen. Vervolgens heeft hij mijn linkerarm met een handboei vastgemaakt aan een van de spijlen van de trap. Daarna is hij een tijdje uit de woning weggeweest.
Toen hij terugkwam heeft hij mij weer losgemaakt. We zijn naar beneden gegaan en in de woonkamer gaan zitten. Het was inmiddels avond geworden.
Die avond hebben we eigenlijk maar wat in de kamer gezeten. Ik heb voortdurend gevraagd mij te laten gaan. Telkens was zijn antwoordt "Nog effetjes".
Later op de avond moest ik weer met hem naar boven en samen met hem in een bed slapen. Dinsdagmorgen, 10 november 1992, zijn we naar beneden gegaan.
Ik heb die hele dinsdag op hem ingepraat om zich te laten helpen en met mij mee te gaan naar [c-straat] te [woonplaats] . Dat wilde hij echter niet.
Ik bedacht om te proberen met hem te gaan wandelen en als hij dat deed, dat ik dan pardoes ergens onder een auto zou lopen, wat daar ook de consequentie van zou zijn. Ik zag dat als enige uitweg om bij hem weg te komen.
Hij wilde echter niet gaan wandelen en persé in zijn woning blijven.
In het begin van de avond heb ik getracht hem zo ver te krijgen mee naar de huisarts te gaan. Ik merkte dat ik wat meer kracht kreeg ten opzichte van hem. Ik ben toen eisen gaan stellen. Ik heb hem gezegd de autosleutels te geven en met mij naar [betrokkene 2] te gaan. Dat heeft hij uiteindelijk ook gedaan.
2. Het als dossier-paragraaf 1.2 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde proces-verbaal met mutatienummer GPROER/92-019103, op 24 november 1992 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] , hoofdagent van gemeentepolitie [woonplaats] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van
[slachtoffer]aan verbalisant voornoemd:
U toont mij een kussensloop. Ik herken deze kussensloop als de kussensloop waarover ik al eerder verklaard heb. Deze sloop heeft mijn ex-man [verdachte] mij over het hoofd getrokken toen hij mij ontvoerde en in de kofferbak van zijn auto duwde. Ik herken de sloop onmiddellijk aan de kleur. Ik heb de sloop goed gezien in de woning toen [verdachte] deze mij afdeed.
3.. De door de verdachte
[verdachte]ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 8 november 1992 had ik een afspraak met mijn ex-vrouw [slachtoffer] in [woonplaats] . Ik ben vervolgens met haar in mijn auto in de richting van Venlo gereden. We zijn uitgestapt in Tegelen of Venlo. We kregen toen een gesprek over de omgang die zij volgens mij met een andere man had. [slachtoffer] bleef dat echter ontkennen, waarop ik kwaad werd. Ik heb haar toen handboeien omgedaan en tape over haar mond geplakt, waarna ik haar in de kofferruimte van de auto heb neergelegd.
Vervolgens ben ik naar [woonplaats] gereden. In mijn huis in [woonplaats] op 8 november 1992 heb ik de haren van [slachtoffer] afgeknipt. Ik heb haar hoofd helemaal kaal geschoren. Ik heb daartoe een schaar, een tondeuse en een scheermes gebruikt.
Achteraf begrijp ik dat re het niet goed vond.
Na het kaalscheren zei ik haar haar kleren uit te trekken. Ik heb zelf ook mijn kleren uitgedaan. Ik wilde geslachtsverkeer met haar hebben doch dat lukte niet.
Daarna hebben we gepraat. [slachtoffer] gaf te kennen dat ze naar buiten wilde en naar het station wilde om naar huis te gaan.
Het kan wel kloppen dat ik toen een paar keer ''nog effetjes" gezegd heb.
We zijn naar buiten gegaan en hebben zeker een uur rondgelopen. Daarna zijn we niet naar het station gegaan, maar weer naar mijn huis teruggelopen.
Eenmaal thuis, het was inmiddels maandag 9 november 1992, zijn wij naar boven gegaan en heeft zij zich op mijn verzoek uitgekleed.
Ik heb toen geslachtsgemeenschap met [slachtoffer] gehad. Ik ben met mijn penis in haar vagina geweest.
Ik begrijp nu dat het een bedreigende situatie voor haar was en dat die gemeenschap tegen haar wil was.
Daarna hebben we geslapen. De hele maandag hebben we zitten praten hoe het nu verder moest. Het tijdstip van vertrekken werd steeds uitgesteld, ook door mij.
Toen ik boodschappen moest doen heb ik haar op de overloop aan de spijlen van de trap vastgemaakt met de handboeien.
Ik realiseer me dat [slachtoffer] dit alles uit angst voor mij heeft toegelaten.
4. Het als dossier-paragraaf 2.5 bij het onder 1 genoemde proces-verbaal gevoegde proces-verbaal met mutatienummer GPROER/92-019146, op 13 november 1992 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3] , adjudant van Gemeentepolitie [woonplaats] , onder meer inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van
[verdachte] (verdachte)aan verbalisant voornoemd:
Zondag 8 november 1992 heb ik mijn ex-vrouw in Tegelen in de kofferbak van mijn auto geduwd en ben ik met haar naar mijn woning toegereden. In de woning heb ik het hoofdhaar van mijn ex afgeknipt en -geschoren. Ik ben met mijn ex-vrouw door [woonplaats] gaan lopen. Daarna ben ik met haar naar mijn woning gegaan en heb ik tegen haar wil met haar geslapen.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1. Ingevolge art. 37a, eerste lid onder 2, Sr kan de in dat artikel bedoelde last tot ter beschikkingstelling slechts worden gegeven indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Ingevolge art. 37b Sr is ook een bevel tot verpleging van overheidswege van dat vereiste afhankelijk gesteld. Met dat vereiste heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de mogelijkheid van ter beschikkingstelling onderscheidenlijk van verpleging van de ter beschikking gestelde van overheidswege alleen in aanmerking behoort te komen indien de verdachte een ernstig gevaar voor zijn omgeving vormt. (Kamerstukken II, 1971,/1972, 11932, nr 1-3, blz 9; Kamerstukken II 1982/1983, nr 10, blz 4).
5.2. Het Hof heeft de last tot ter beschikkingstelling en het bevel tot verpleging van overheidswege, een en ander zoals onder 1 vermeld, als volgt gemotiveerd:
Het op 17 juni 1993 door Prof. Dr A.W.M. Mooij, zenuwarts bij het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht, in samenwerking met mevrouw A.D.L. Vriesendorp, assistent-psychiater, en A.O.M. Weenink, geestelijk gezondheidkundige, omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapport behelst als conclusie, dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem tenlastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Uit voormeld rapport kan voorts worden opgemaakt, dat bij onderzochte sprake is van een stoornis in de persoonlijkheidsontwikkeling en een parafilie. Er bestaat een verband tussen de mate waarin de stoornis van betrokkene tot uiting komt en de interactie met zijn voormalige echtgenote.
Zolang de relatie min of meer in evenwicht is, leidt dit tot een interactiepatroon dat berust op afweer van individuele problematiek bij betrokkene. Zodra echter in de relatie belangrijke verschuivingen optreden, schiet de afweer tekort met als gevolg verergering van de bestaande pathologie.
Als de echtgenote bij betrokkene weggaat, blijft hij aan haar gebonden doordat zij zich tegenover hem ongrijpbaar opstelt. Hierdoor wordt het voor hem extra moeilijk zich van haar Ios te maken. Aan zijn gevoelens van wanhoop en woede geeft betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde uitdrukking in een vorm die als zodanig niet vreemd is aan de relatie, maar ontaardt in fors grensoverschrijdend gedrag dat gepaard gaat met dwang.
Ten tijde van het begaan van de ten laste gelegde feiten is betrokkene tengevolge van zijn, aldus verergerde, stoornis onvoldoende in staat geweest de gevolgen van zijn handelen te overzien.
Bij de vraag naar het gevaar voor herhaling is van belang dat betrokkene een losmakingsproces doormaakt, gepaard gaande met een groeiend besef van hetgeen hij het slachtoffer heeft aangedaan. Betrokkene heeft inmiddels meer afstand van haar kunnen nemen. Dat betrokkene opnieuw een ernstig delict zoals het tenlastegelegde
zal begaan, achten rapporteurs om bovengenoemde redenen niet waarschijnlijk.
Zij zien dan ook onvoldoende termen om te adviseren betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen en adviseren op bovenstaande gronden aan betrokkene een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclassseringscontact op te leggen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is als getuige-deskundige gehoord E.N. Jacob, zenuwarts/psychiater, die - zakelijk weergegeven - onder meer heeft verklaard:
Op verzoek van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Roermond , heb ik een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte [verdachte] .
Daarbij is mij gebleken dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar was.
Er is bij hem een paranoïde vertekening van de realiteit aanwezig die gemakkelijk te activeren is. Als hij vrij komt, komen alle problemen weer boven. Hij past zich aan en kan zich volgens de wet handhaven, maar er is slechts een geringe verstoring nodig om hem
weer te doen ontploffen.
Het losmakingsproces is nog niet zo ver gevorderd. Dat blijkt onder meer uit het feit dat hij zijn straf niet geaccepteerd heeft.
Voor herhaling van de strafbare feiten is te vrezen. Ook is er een recidive-kans met betrekking tot derden: voor zijn dochter of voor een eventuele nieuwe partner bestaat risico, als zij zich tegen hen keren.
Hij zou ook iemand anders kunnen aanzetten om zijn ex-vrouw iets aan te doen.
Dat hij in staat is om aan wapens te komen, zoals uit het strafblad blijkt, speelt ook mee. Het feit dat hij zijn agressie kan organiseren, betekent een risicoverzwaring.
Een ambulante behandeling kan evenmin als reclasseringsbegeleiding het gevaar voldoende afweren. Door zijn persoonlijkheidsstructuur is hij gewend een andere mening volstrekt naast zich neer te leggen en toch zijn eigen weg te gaan.
Ik ben van mening dat terbeschikkingstelling noodzakelijk is om tot een adequate behandeling te komen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is zijdens de getuige-deskundige van het Pieter Baan Centrum naar voren gebracht dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Tevens deelde bedoelde deskundige mede dat verdachte zich moet losmaken van zijn ex-partner en dat zij verwacht dat dat losmakingsproces verder gevorderd
isdan een paar maanden geleden. Er is bij hem nog steeds een bagatelliseren van bepaalde feiten aan de gang.
Het advies, verwoord in het rapport van het Pieter Baan Centrum van 17 juni 1993, alsmede in de rapportage van 24 november 1993, verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, wordt gehandhaafd.
Uit het vorengaande concludeert het hof dat het noodzakelijke losmakingsproces nog niet is voltooid, zodat de kans op herhaling niet uitgesloten moet worden geacht.
De algemene veiligheid van personen wordt naar het oordeel van het hof niet voldoende beschermd wanneer aan verdachte, zoals het Pieter Baan Centrum voorstelt, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met een daaraan gekoppeld verplicht reclasseringscontact.
Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat, mede gelet op de ernst van de gepleegde feiten, de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd, eist.
5.3. Blijkens het evenweergegevene heeft het Hof geoordeeld dat de verdachte een zodanig ernstig gevaar voor zijn omgeving vormt dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege eist. Aldus heeft het Hof, naar uit het hiervoren onder 5.1 overwogene voortvloeit, een juiste maatstaf gehanteerd en daarbij geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, 's Hofs oordeel is, het bepaalde in art. 37a, derde lid, Sr in aanmerking genomen, toereikend gemotiveerd. Het is niet onbegrijpelijk, terwijl het, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet verder kan worden getoetst.
5.4. Het middel faalt derhalve.
6. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Koster, in bijzijn van de waarnemend-griffier Kortenhorst, en uitgesproken op
25 oktober 1994.