Uitspraak
[X] Limitedte
Groot Brittanniëtegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 18 oktober 1991 betreffende na te melden uitspraak.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 1994 uitspraak gedaan over de teruggaaf van dividendbelasting aan een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, [X] Limited. De vennootschap had een verzoek ingediend om teruggaaf van dividendbelasting ten bedrage van ƒ 371.696,40, dat was afgewezen door de Inspecteur. Na een procedure bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde, heeft de vennootschap cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 10 van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, dat betrekking heeft op de uiteindelijk gerechtigde tot dividenden.
De Hoge Raad oordeelde dat de vennootschap, door de aankoop van dividendbewijzen, de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden was. Het Hof had eerder geoordeeld dat de vennootschap niet als zodanig kon worden aangemerkt, omdat zij de dividendbewijzen had gekocht terwijl de dividenden al waren gedeclareerd. De Hoge Raad verwierp dit oordeel en stelde dat de vraag wie de uiteindelijk gerechtigde is, niet afhankelijk is van het tijdstip van de declaratie, maar van het moment waarop het dividend ter beschikking wordt gesteld.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de beschikking van de Inspecteur, en bepaalde dat de vennootschap recht had op teruggaaf van de dividendbelasting. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten die de vennootschap had betaald in de procedures. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van de uiteindelijk gerechtigde in het kader van belastingverdragen en de voorwaarden waaronder teruggaaf van belasting kan worden verleend.