Uitspraak
16 september 1994.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 19 augustus 1988 te Oosterend op Texel, waarbij een bestelwagen, bestuurd door [betrokkene 1], uit de bocht vloog en een inzittende, [betrokkene 2], gewond raakte. Beide betrokkenen waren vakantiewerkers bij [A], een bloembollenkweker. Nationale-Nederlanden Schadeverzekering MIJ N.V. heeft de kosten van de medische behandeling van [betrokkene 2] vergoed, maar vorderde vervolgens regres van de verzekeraar van [A], N.V. Verzekering maatschappij Woudsend, op grond van de Wetboek van Koophandel. Woudsend verweerde zich door te stellen dat [betrokkene 2] als werknemer onder de Ziekenfondswet viel, waardoor hij geen schadevergoeding kon vorderen van de aansprakelijke partij. De Rechtbank te 's-Gravenhage wees de vordering van Nationale-Nederlanden af, en het Gerechtshof bekrachtigde deze beslissing. Nationale-Nederlanden ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat Nationale-Nederlanden geen regres kon nemen, omdat [betrokkene 2] aanspraken had op basis van de Ziekenfondswet. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de Ziekenfondswet niet in de weg staat aan de regresvordering van Nationale-Nederlanden, mits [betrokkene 2] geen gebruik heeft gemaakt van zijn aanspraken onder de Ziekenfondswet. De zaak benadrukt de complexiteit van de interactie tussen schadevergoeding en sociale verzekeringen.