Met een op 10 september 1984 gedateerd verzoekschrift heeft eiser tot cassatie — verder te noemen: [eiser] — zich gewend tot de Kantonrechter te Amsterdam met het verzoek verweerder in cassatie — verder te noemen: [verweerder] — en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. -- verder te noemen: de B.V. — te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan 1% van de verkoopprijs van iedere in het verzoekschrift omschreven geoctrooieerde menginrichting — dan wel van iedere installatie waarvan de geoctrooieerde menginrichting integraal onderdeel uitmaakt — die door [verweerder] en de B.V. dan wel met hun toestemming door derden vervaardigd en in het verkeer gebracht wordt, subsidiair een bedrag groot ƒ 3.000.000,--, meer subsidiair een bedrag door de Kantonrechter in goede justitie en naar billijkheid te bepalen, met de wettelijke rente.
Nadat [verweerder] en de B.V. tegen de vordering verweer hadden gevoerd, heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 1 juli 1985 overwogen een deskundigenbericht noodzakelijk te achten, en de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over de persoon (personen) van de te benoemen deskundige(n).
Tegen dat tussenvonnis hebben [verweerder] en de B.V. hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam. Bij vonnis van 19 november 1986 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak ter verdere afdoening teruggewezen naar de Kantonrechter.
Na tussenvonnissen van 7 september 1987 en 29 februari 1988 heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 29 augustus 1988 drie deskundigen benoemd met het verzoek advies en rapport uit te brengen met betrekking tot de vraag welk aan [eiser] toe te leggen bedrag voor gemis aan octrooi als billijk moet worden aangemerkt.
Nadat de deskundigen op 15 augustus 1989 hun rapport en (verdeeld) advies hadden uitgebracht, heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 21 mei 1990 een comparitie van partijen gelast. Bij eindvonnis van 15 maart 1991 heeft de Kantonrechter [verweerder] veroordeeld om aan [eiser] te voldoen de som van ƒ 585.000,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 september 1984, voorts aan [eiser] te voldoen 1% van het bedrag van de bruto-omzet die door de B.V. in binnen- en buitenland met ingang van 1 januari 1989 tot de einddatum van het octrooi is of zal worden behaald met betrekking tot de voorwerpen waarin de geoctrooieerde uitvinding rechtstreeks is geïncorporeerd, alsmede aan [eiser] te voldoen 0,25% van het bedrag van de bruto-omzet die door de B.V. in binnen- en buitenland met ingang van 1 januari 1989 tot de einddatum van het octrooi zal worden behaald met betrekking tot verdere leveranties als bedoeld onder punt 119 van het deskundigenrapport. De Kantonrechter besliste tenslotte dat de kosten van het deskundigenbericht door partijen ieder voor de helft dienden te worden gedragen, dat voor het overige ieder van partijen de eigen proceskosten droeg en dat het meer of anders gevorderde werd afgewezen.
Tegen laatstgenoemd vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam, waarna [eiser] incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Nadat [verweerder] een incidentele vordering tot het stellen van zekerheid door [eiser] had ingesteld, heeft de Rechtbank bij incidenteel vonnis van 20 november 1991 die vordering toegewezen.
Bij vonnis van 27 januari 1993 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis van de Kantonrechter vernietigd, met uitzondering van de daarin voorkomende beslissingen over de proces- en deskundigenkosten, dit vonnis in zoverre bekrachtigd, en opnieuw rechtdoende, [verweerder] veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 75.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 1984, de kosten van het hoger beroep gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Laatstgenoemd vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.