Uitspraak
7 januari 1994.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 7 januari 1994 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een cassatieprocedure waarin de beperkingen van de repliek en dupliek aan de orde zijn. De eiseres tot cassatie, Alfaro B.V., had een vordering ingesteld tegen de verweersters, De Haan's Expeditie B.V. en Combinatie Transport Rotterdam B.V. De zaak is ontstaan uit een eerder vonnis van de Rechtbank te Dordrecht, waarin de rechtbank zich onbevoegd had verklaard. De verweersters hebben vervolgens Alfaro opgeroepen voor de Rechtbank te Alkmaar om voort te procederen. Na verschillende wijzigingen in de eis door de verweersters, heeft Alfaro verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld.
De Rechtbank heeft in tussenvonnissen de zaak naar de rol verwezen en een deskundigenonderzoek bevolen. Uiteindelijk heeft de Rechtbank in haar eindvonnis de vordering van De Haan niet ontvankelijk verklaard en de vordering van CTR grotendeels toegewezen, terwijl de vordering van Alfaro in reconventie werd ontzegd. Alfaro heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de bestreden vonnissen heeft bekrachtigd.
In cassatie heeft Alfaro beroep ingesteld, waarbij De Haan en CTR voorwaardelijk incidenteel beroep hebben ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de klachten van Alfaro niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de repliek van Alfaro onverenigbaar verklaard met de wettelijke regeling van het geding in cassatie, omdat deze niet beperkt bleef tot een beknopte reactie op de schriftelijke toelichting van de wederpartij. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en Alfaro in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.