Toelichting:
De Opiumwet stelt inderdaad het opzettelijk aanwezig hebben van hennep strafbaar, doch kent daarop ook weer uitzonderingen. Een van de uitzonderingen is art. 3a lid 1 van de Opiumwet jo. het Besluit van 18 oktober 1976, Stb. 509, die de strafbaarheid van art. 3, onder C van de Opiumwet weer opheft voor hennep welke kennelijk is bestemd voor de winning van zaad of vezel of uitsluitend als windkering in de land- en tuinbouw wordt gebruikt.
Rekwirant heeft terecht gestaan, omdat hij een of meerdere malen (al dan niet opzettelijk) een hoeveelheid hennepplanten aanwezig zou hebben gehad op 28 juni 1989, 4 september 1990 en 23 augustus 1991. Dit feit is opzich echter niet strafbaar, zonder dat ook niet bewezen is dat er van een van de uitzonderingen, vermeld in art. 3a van de Wet geen sprake is of kan zijn.
Het kweken van planten voor afscheidingen, vezelprodukten en ook zaadwinning is
nietstrafbaar en slechts de kweek van hennepplanten voor geestverruimende stoffen
wel.
Dat onderscheid zal goed gemaakt moeten worden en het Hof had dan ook alleen maar bewezen mogen verklaren, dat de opzettelijke aanwezigheid van hennepplanten, zoals omschreven in de dagvaarding op die data ook daadwerkelijk bestemd was voor de produktie van geestverruimende stoffen en niet voor zaadwinning bestemd kon zijn.
Derhalve voor alle zekerheid:
niet hetgeen waarschijnlijk is of voor de hand ligt, maar slechts hetgeen onomstotelijk bewezen zal kunnen worden is strafbaar. Een andere uitleg die ook denkbaar is dient tot vrijspraak te leiden (‘’Meer en Vaart’’-verweer).
Aangetroffen zijn slechts gehele planten in verschillende stadia van groei en restanten van de bewerking van die planten (het normale produktieproces). Ook voor de zaadwinning is het namelijk nodig dat planten gedroogd worden en na en tijdens de zaadwinning hangen er dan ook planten te drogen.
Immers lijst II, behorend bij de Opiumwet stelt als eis dat de hars aan de planten onttrokken dient te worden om niet onder de Opiumwet te vallen – en derhalve niet strafbaar te zijn – en dat was de bedoeling van rekwirant. Dit proces brengt dan ook met zich mede dat er plantenresten overblijven en aanwezig zijn.
Alle hars daarbij verwijderen is onmogelijk. Een zeer klein restant blijft echter altijd aanwezig doch de wetgever heeft uitdrukkelijk bedoeld dit niet strafbaar te stellen (althans niet als misdrijf) in de Opiumwet.
Door het Gerechtelijk Laboratorium is op 19 mei 1992 in een anderer zaak van rekwirant (zaaknr 92.04.09.012) een rapport opgemaakt (door A.J. Poortman-van der Meer en Dr. H. Huizer) waarin uitdrukkelijk vermeld staat (onder het kopje ‘’overweging’’):
‘’Het onomstotelijk vaststellen van de bedoeling van de kweek aan de hand van het onderzoeksmateriaal is niet mogelijk, mede omdat de hennepkweek zowel leidt tot de vorming van zaad en tegelijkertijd tot een product dat bruikbaar is als verdovend middel. Zelfs het feitelijke winnen van het zaad levert als restproduct een plantenmateriaal dat bruikbaar is als verdovend middel’’.
En dat is nu juist waar het in deze procedure om gaat. Zelfs indien men zich strikt aan de wet zou houden – en rekwirant was niets anders van plan en heeft ook nooit iets anders gewild – dan nog houdt men als bijproduct van zaadkweek het bezit van enige (kleine hoeveelheden) geestverruimende stof over.
Zelfs een ‘’kale’’ plant, waarmee nog niets gedaan is en die ook niet bevrucht is, bevat een (kleine) hoeveelheid van die stof en dat is dan ook nooit te voorkome.
Met de gehele planten kan men – uiteraard – nog alle kanten op en dat is nu juist de kern van de zaak. Zolang niet vaststaat wat er werkelijk met die planten gebeuren zal, kan ook niet bewezen worden, wat de plannen van rekwirant hiermee waren. Bij wijze van spreken kon hij – theoretisch – eerst andere plannen gehad hebben, doch tussentijds zijn mening gewijzigd hebben. Zolang het slechts om (gehele) planten gaat zal dan ook geen strafbaar feit bewezen kunnen worden. Hetzelfde geldt voor restanten van planten.
Ook op andere gronden had niet tot een veroordeling gekomen mogen worden. Verboden is slechts om
middelen, voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst II – kortweg – aanwezig te hebben. Op deze lijst II staat slechts vermeld: ‘’Hennep’’ en ‘’Gebruikelijke vaste mengsels’’. Onder ‘’hennep’’ wordt dan mede begrepen elk deel van de plant van het geslacht Cannabis, waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Het begrip ‘’hennep’’ wordt in de Opiumwet en bijlagen verder niet nader omschreven. Nu staat het echter wel vast dat op de betreffende kweekplaatsen slechts gehele planten en plantenrestanten zijn aangetroffen. In de processen-verbaal van de verschillende invallen door de politie staat dit duidelijk vermeld.
Er werden slechts hennepplanten in verschillende groeistadia, plantenrestanten en restprodukten in zeer geringe hoeveelheden aangetroffen. In de Opiumwet is uitdrukkelijk het aanwezig hebben van het
middel‘’hennep’’ strafbaar gesteld en niet de aanwezigheid van hennep
planten. In een nadere omschrijving is slechts sprake van
delenvan de plant en
nietvan de
geheleplant. Dat lijkt ook logisch omdat met de gehele plant nog alle kanten opgegaan kan worden – inklusief het stekken en zaadwinning – en met delen van de plant minder.
Rekwirant houdt vol, dat het hem – ook op de in de dagvaarding genoemde data – slechts om de zaadwinning en zaadveredeling ging. Daarin is hij een expert, dat heeft hij ook steeds gedaan en daar heeft hij ook zijn beroep van gemaakt. Hij gebruikt daarbij onkonventionele methoden, die kennelijk nog niet door iedereen geaccepteerd wordt, maar dat gebeurt wel meer bij pioniers
Hij kweekt zaden zonder aanwezigheid van mannelijke planten – zogenaamde hermaphrodiete zaden – waarbij de vrouwelijke planten tot zelfbevruchting komen. Deze methode brengt zaden op van een veel hogere kwaliteit, waarmee ook weer verder gekweekt kan worden.
Deze zaden zijn zuiverder, beter bruikbaar en dus ook kostbaarder en daar is het rekwirant om te doen. De opbrengst van deze zaden kan oplopen tot f 20,== per stuk en is dus zeer winstgevend.
De gehoorde (Nederlandse) deskundigen – die eigenlijk minder deskundig zijn dan rekwirant zelf – denken hier anders over. Zij zijn onzeker, leggen verschillende verklaringen af, maar weten het eigenlijk ook niet. Zij achten de methode van rekwirant niet doeltreffend en wantrouwen het maar zij weten het ook niet zeker en sluiten deze methode ook weer niet geheel uit.
Rekwirant is het hier niet mee eens en hij verwijt ook deze deskundigen onzorgvuldigheid. Indien zij serieus op het door hem gestelde waren ingegaan en de planten langer had laten staan, onder de juiste omstandigheden, dan had rekwirant zijn gelijk kunnen bewijzen. De planten daarentegen zijn echter vernietigd en daarmee zijn de bewijsmogelijkheden van rekwirant teniet gedaan.
Dat zijn wijze van zaadwinning wel degelijk mogelijk is, wordt onomstotelijk bewezen door ‘’echte’’ deskundigen (die helaas in Nederland niet aanwezig zijn), die deze wijze van zaadwinning ook omschrijven. Rekwirant is hiermee aan het experimenteren gegaan, doch wordt hier in Nederland niet begrepen.
Rekwirant wil dan ook hierbij verwijzen naar 2 artikelen die over zijn wijze van zaadwinning geschreven zijn in wetenschappelijke tijdschriften en die zijn gelijk zonneklaar bevestigen. Deze experts zijn ook verbonden aan de Verenigde Naties, die uiteindelijk ook verantwoordelijk zijn voor het huidige beleid op het gebied van soft-drugs en zaadwinning (zie m.n. blz. 32 tot en met 34 van het 1
eartikel).
Hoewel deze wijze van zaadwinning dus volgens experts mogelijk is, wordt dit door de Nederlandse justitie voor rekwirant onmogelijk gemaakt. Dit komt mede door de onduidelijke wijze van wetgeving, zoals vastgelegd in het Besluit van 18 oktober 1976 (Stb. 509), waarin sprake is van ‘’kennelijk is bestemd’. Omdat in Nederland die kennis niet voorhanden is, wordt dit moeilijk aantoonbaar.
Vragen hierbij zijn dan ook:
Wat is
kennelijk bestemden voor wie moet dat kenbaar zijn?
Wat is
kennelijkezaadproductie, als er zaden aanwezig zijn of als er in voldoende mate zaden aanwezig zijn?
En zo ja, waar ligt dan het ‘’omslagpunt’’ bij 5 zaden, bij 100 zaden of welk aantal en wat wordt er gedaan met mislukte experimenten (kennelijk niet bestemd)?
Is er sprake van zaadwinning als er planten (of delen van planten) te drogen hangen (een onmiskenbaar onderdeel van de zaadwinning) of mag dit ook op een andere wijze uitgelegd worden in het nadeel van een verdachte?