ECLI:NL:HR:1994:AA3085

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29853
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • J. de Moor
  • M. van der Putt-Lauwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en vertrouwen gewekt door eerdere boekenonderzoeken

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die op 6 augustus 1993 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting heeft bevestigd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1988 en bedraagt in totaal ƒ 22.318,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 4.972,-- aan verhoging. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, wat leidde tot een beroepsprocedure bij het Hof.

Belanghebbende heeft in cassatie een klacht ingediend, waarbij de Staatssecretaris van Financiën heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van de zaak. De Hoge Raad heeft de klacht beoordeeld en geconcludeerd dat het Hof de grief van belanghebbende, die stelde dat eerdere boekenonderzoeken door de belastingdienst een vertrouwen hebben gewekt dat zijn aangifte juist was, terecht heeft verworpen. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een relevant boekenonderzoek dat het vertrouwen van belanghebbende kon rechtvaardigen, aangezien de onderzoeken betrekking hadden op de heffing van inkomstenbelasting en niet op de omzetbelasting.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van belanghebbende over de toepassing van een volledige controle door de belastingdienst niet tot cassatie kon leiden, omdat deze stelling niet eerder voor het Hof was ingebracht. De beoordeling van deze klacht zou een feitelijk onderzoek vereisen, wat in cassatie niet mogelijk is. De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verwierp het beroep van belanghebbende. Dit arrest is gewezen door de raadsheer A. van der Linde als voorzitter, en de raadsheren J. de Moor en M. van der Putt-Lauwers, in raadkamer op 29 juni 1994.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 augustus 1993 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 22.318,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 4.972,-- aan verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van het geding.
3. Beoordeling van de klacht Het Hof heeft belanghebbendes grief, volgens welke eerdere vanwege de belastingdienst over enig jaar plaatsgevonden hebbende boekenonderzoeken bij de belastingplichtige een door de inspecteur te respecteren vertrouwen hebben gewekt dat een aangifte juist is bevonden en dat zulks onder omstandigheden aan eventuele naheffing van te weinig betaalde belasting in de weg staat, gepasseerd met de overweging dat uit de feiten reeds blijkt dat van een zodanig onderzoek te dezen geen sprake is geweest, nu het ging om een onderzoek in het kader van de heffing van inkomstenbelasting, respectievelijk een deelonderzoek omzetbelasting, hetgeen belanghebbende door de hem toegezonden controlerapporten is kenbaar gemaakt. In deze overweging ligt besloten het oordeel dat belanghebbende niet mocht aannemen dat de in geding zijnde omzetbijtelling en de in het na het compromis uitgebrachte rapport vermelde onvolkomenheden bij die eerdere boekenonderzoeken op hun fiscale merites zijn beoordeeld. Dit oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De klacht volgens welke de belastingdienst in tegenspraak met de brief van 19 oktober 1990 een volledige controle heeft toegepast, hetgeen in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, kan reeds daarom niet tot cassatie leiden, omdat uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat die stelling reeds voor het Hof te berde is gebracht, en de beoordeling ervan in cassatie een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie de mogelijkheid ontbreekt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, en de raadsheren De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 29 juni 1994.