ECLI:NL:HR:1994:AA2973

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29953
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag inkomstenbelasting en rol van tussenpersoon

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 1994 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 1987. De belanghebbende, X, had aanvankelijk een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen van f 254.106,--, maar deze werd later verhoogd naar f 644.106,-- door een navorderingsaanslag. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft deze navorderingsaanslag verminderd tot f 538.806,--. X heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 1 juli 1979 zijn medische praktijk heeft overgedragen aan A B.V. en daarbij een uitgestelde lijfrente heeft bedongen. In 1987 heeft de BV een bedrag van f 20.886,-- aan lijfrente uitgekeerd aan de belanghebbende. Tevens heeft de belanghebbende zijn aanspraak op de lijfrente voor f 284.700,-- verkocht aan B, die de lijfrente niet tot zijn ondernemingsvermogen rekende. B heeft de lijfrente bij de BV afgekocht voor f 390.000,-- en een deel van zijn vordering op de BV aan de belanghebbende gecedeerd.

Het Hof heeft geoordeeld dat de overeenkomsten op dezelfde dag zijn gesloten en samenhingen, en dat de belanghebbende tot een bedrag van f 284.700,-- een afkoopsom van de lijfrente genoot. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang en dat de motivering van het Hof niet toereikend is. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 oktober 1993 betreffende na te melden aan hem over het jaar 1987 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
1. Aanslag, navorderingsaanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is aanvankelijk voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 254.106,--. Vervolgens is hem over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 644.106,--, zonder toepassing van verhoging. Belanghebbende is van de navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van f 538.806,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft op 1 juli 1979 zijn medische praktijk overgedragen aan A B.V. (hierna: de BV). Bij die overdracht heeft belanghebbende van de BV een uitgestelde lijfrente bedongen. In 1987 heeft de BV aan belanghebbende een bedrag van f 20.886,-- aan termijnen van de lijfrente uitgekeerd. Volgens een op 21 december 1987 gedateerde akte heeft belanghebbende zijn aanspraak op deze lijfrente voor een bedrag van f 284.700,-- verkocht aan B, een binnenlands belastingplichtige die de lijfrente niet tot enig ondernemingsvermogen heeft gerekend. B bleef de koopsom schuldig. B heeft volgens twee op diezelfde datum opgemaakte en ondertekende onderhandse akten de lijfrente bij de BV afgekocht voor een bedrag van f 390.000,--, en van zijn vordering op de BV, voortvloeiend uit die overeenkomst tot afkoop een deel ter grootte van een bedrag van f 284.700,-- aan belanghebbende gecedeerd tot zekerheid met verlening van de bevoegdheid aan belanghebbende tot inning van die vordering. Belanghebbende heeft met gebruikmaking van deze bevoegdheid een bedrag van f 284.700,-- afgelost op zijn rekeningcourantschuld aan de BV. B beschikte per 1 januari 1987 over compensabele verliezen ten bedrage van f 1.350.000,--, waarvan een bedrag van f 287.127,-- na 1987 niet meer voor verrekening in aanmerking zou komen wegens het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 51, lid 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. B heeft in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1987 de afkoopsom van de lijfrente ten bedrage van f 390.000,-- aangegeven als door hem genoten inkomsten. 3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de in 3.1 vermelde overeenkomsten op dezelfde dag zijn gesloten en klaarblijkelijk met elkaar samenhingen. 3.3. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat deze overeenkomsten in hun samenhang bewerkstelligden dat belanghebbende tot een bedrag van f 284.700,-- een afkoopsom van de lijfrente genoot, voor welk oordeel het Hof redengevend heeft geoordeeld onder meer dat B bij die overeenkomsten in zoverre slechts als een tussenpersoon fungeerde. Deze motivering wordt in het middel terecht als niet toereikend, althans onbegrijpelijk, bestreden. 3.4. Immers, door te oordelen dat B in zoverre - waarmede klaarblijkelijk is bedoeld: tot een bedrag van f 284.700,-- - als een tussenpersoon fungeerde heeft het Hof onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang Enerzijds lijkt uit deze overweging te volgen dat naar 's Hofs oordeel in werkelijkheid belanghebbende zelf de lijfrente heeft afgekocht en dat de rol van B beperkt bleef tot het - tegen betaling - verlenen van zijn medewerking om die werkelijkheid te vermommen als een verkoop gevolgd door een afkoop. In dat geval is echter niet duidelijk waarom B - gelijk de Inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag heeft aangenomen - niet voor het volle bedrag als "een tussenpersoon" was aan te merken. Anderzijds lijkt in deze overweging besloten te liggen dat B het gedeelte van de afkoopsom van f 284.700,-- te boven ging rechtstreeks als hem krachtens afkoop toekomend heeft genoten. In dat geval moet echter de verkoop van het stamrecht kennelijk als reëel worden beschouwd en is niet duidelijk waarom B niet ook het gedeelte groot f 284.700,-- als afkoopsom heeft genoten. 3.5. Het middel is derhalve gegrond en verwijzing voor een onderzoek in volle omvang moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300,-- en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 21 september 1994.