gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 september 1993 betreffende na te melden aan de fiscale eenheid X te Z opgelegde naheffingsaanslag in de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak oktober 1989 een naheffingsaanslag in de bijzondere verbruiksbelasting van personenauto's opgelegd ten bedrage van f 54.790,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak en de naheffingsaanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, tekst 1989 (hierna: de Wet). Zij houdt zich onder meer bezig met de invoer van kampeerauto's en was in het naheffingstijdvak een aangewezen ondernemer als bedoeld in artikel 23 van de Wet. In de maand oktober 1989 heeft zij onder meer acht kampeerauto's van het merk Frankia ingevoerd, te weten: aantal type chassis van 5 Frankia 470 TR Mitsubishi L 300 2 Frankia 570 TR Fiat Ducato 1.9 L TD 1 Frankia 660 TR Fiat Ducato 2.5 L TD. De Frankia 470 TR en 570 TR hebben ieder negen zitplaatsen en de Frankia 660 TR heeft dertien zitplaatsen. Genoemde kampeerauto's zijn motorrijtuigen op drie of meer wielen, welke uit hoofde van hun bouw kunnen dienen voor het vervoer van personen langs de weg, een en ander zoals bedoeld in artikel 50, lid 2, aanhef, van de Wet.
Bij haar aangifte bijzondere verbruiksbelastingen voor de maand oktober 1989 heeft belanghebbende in de toelichting wel melding gemaakt van de invoer van genoemde auto's, doch, van mening zijnde dat ter zake van de invoer van deze auto's geen bijzondere verbruiksbelasting is verschuldigd, heeft zij op deze aangifte voor deze auto's geen te betalen bijzondere verbruiksbelasting berekend en/of voldaan.
3.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de kampeerauto's vallen onder de uitsluiting van artikel 50, lid 2, letter a van de Wet, nu deze, afgezien van de bestuurderszitplaats, elk meer dan acht zitplaatsen hebben.
3.3. Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel volgens hetwelk de onderhavige kampeerauto's door hun bouw en inrichting gewoonlijk plaats bieden aan meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, zodat deze onder de uitsluiting van artikel 50, lid 2, letter a, van de Wet vallen. Het strekt ten betoge dat de wetgever met genoemde uitsluitingsbepaling niet heeft gedoeld op kampeerauto's als de onderhavige, doch uitsluitend op autobussen en op daaraan gelijk te stellen voertuigen.
3.4. Het Hof heeft zijn oordeel gegrond op de vaststellingen dat de onderhavige kampeerauto's motorrijtuigen zijn welke uit hoofde van hun bouw kunnen dienen voor het vervoer van personen langs de weg, alsmede dat in elk van de onderhavige kampeerauto's zitplaatsen aanwezig zijn voor meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.
Dit oordeel is juist. Uit de wetsgeschiedenis kan niet worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd kampeerauto's als de onderhavige uit te sluiten van de toepasselijkheid van vorengenoemde wetsbepaling. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, De Moor, C.H.M. Jansen en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 21 september 1994.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van f 300,--.