ECLI:NL:HR:1994:AA2966

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 oktober 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29784
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • Wildeboer
  • Urlings
  • Zuurmond
  • Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Directeur der Gemeentebelastingen van Amsterdam tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendgoedbelastingen 1988

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juni 1993. De zaak betreft aanslagen in de onroerendgoedbelastingen voor het jaar 1988, opgelegd aan de belanghebbende voor twee onroerende zaken, a-straat 1 en b-straat 1 te Z. De aanslagen waren aanvankelijk vastgesteld op f 168.210,--, f 55.979,-- en f 26.517,--, maar na bezwaar zijn deze bedragen verlaagd door de Inspecteur der gemeentebelastingen. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de aanslagen vernietigde.

In cassatie is vastgesteld dat de onroerende zaken in 1988 door de belanghebbende werden gebruikt als kantoor. Het Hof had geoordeeld dat de belastingverordening voor niet-woningen, waarop de aanslagen waren gebaseerd, onverbindend was, omdat de vermenigvuldigingscijfers voor de berekening van de belastbare oppervlakte onvoldoende differentiatie vertoonden. De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof heeft miskend dat de onverbindendheid van een gedeelte van de tabel niet automatisch geldt voor de gehele tabel. De Hoge Raad concludeert dat de groep niet-woningen die door het Hof in aanmerking is genomen, te breed is en niet voldoet aan de vereisten voor een bepaalde en beperkte groep van onroerende zaken.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 juni 1993 betreffende na te melden aan de X te Z voor het jaar 1988 opgelegde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Amsterdam.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1988 wegens het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te Z en het feitelijke gebruik van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als b- straat 1 te Z op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendgoedbelastingen van de gemeente Amsterdam opgelegd tot bedragen van onderscheidenlijk f 168.210,--, f 55.979,-- en f 26.517,-- welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur der gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam zijn verminderd tot aanslagen ten bedrage van onderscheidenlijk f 108.993,--, f 36.272,-- en f 25.629,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klacht 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De onroerende zaken a-straat 1 en b-straat 1 te Z waren in 1988 bij belanghebbende in gebruik als kantoor. Van het eerstgenoemde pand was zij eigenares, van het andere huurster. Voor het onderhavige jaar zijn in de gemeente Amsterdam de onroerendezaakbelastingen geheven naar de oppervlaktegrondslag. 3.2. Het Hof heeft belanghebbende gevolgd in haar standpunt dat uit het tot de stukken van het geding behorende in september 1985 aan Burgemeester en Wethouders van Amsterdam uitgebrachte rapport van de Stichting Kafi volgt, dat de voor het onderhavige jaar geldende belastingverordening waarop de aanslagen zijn gegrond, onverbindend is voor de categorie niet-woningen, zijnde gehele objecten, en derhalve ook voor de kantoorpanden van belanghebbende, omdat de vermenigvuldigingscijfers voor de berekening van de belastbare oppervlakte zodanig zijn vastgesteld dat in de meerderheid van de gevallen niet op benaderende wijze rekening is gehouden met verschillen in waarde in het economische verkeer. Het Hof heeft voorts op grond van vorenbedoeld rapport aangenomen dat de tabel van vermenigvuldigingscijfers onvoldoende differentiatie vertoont. 3.3. Hier doet zich derhalve voor het geval dat de tabel van vermenigvuldigingscijfers met betrekking tot niet-woningen, zijnde gehele objecten, onvoldoende differentiatie vertoont, maar dat dit gebrek niet aan de gehele tabel verbindende kracht ontneemt. Wil evenwel sprake zijn van onverbindendheid van een gedeelte van de tabel, dan zal die onverbindendheid betrekking moeten hebben op een bepaalde en beperkte groep van onroerende zaken. Immers, niet de onverbindendheid van de tabel maar de verbindendheid daarvan dient uitgangspunt te zijn. Nu het hier om een kantoorpand gaat, dient bovenbedoelde groep te omvatten kantoorpanden en onroerende zaken die wat aard en inrichting betreft met kantoorpanden vergelijkbaar zijn. De door het Hof in aanmerking genomen groep niet-woningen kan niet als een bepaalde en beperkte groep van onroerende zaken gelden, nu die groep ook onroerende zaken omvat die niet met kantoorpanden vergelijkbaar zijn. Het Hof heeft zulks miskend. Het middel is in zoverre gegrond. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten zoals bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 19 oktober 1994.