ECLI:NL:HR:1994:AA2959

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
28865
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake inkomstenbelasting 1985

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1985. De belanghebbende, een inwoner van Portugal, had een aanslag opgelegd gekregen op basis van een belastbaar inkomen van f 90.134. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot nihil. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belanghebbende in 1978 een recht van vruchtgebruik op aandelen in A B.V. had gevestigd, en dat hij dit recht in 1985 voor f 1.470.781,-- had teruggekocht. De Hoge Raad oordeelde dat de kosten die de belanghebbende had gemaakt voor het verwerven van het vruchtgebruik, aftrekbaar zijn volgens artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad verwierp de middelen van de Staatssecretaris, die betoogde dat de kosten niet aftrekbaar zouden zijn omdat de belanghebbende ook de bloot eigenaar van de aandelen was.

De Hoge Raad concludeerde dat de betaling voor het vruchtgebruik gelijkgesteld moet worden met een betaling voor toekomstige dividenden, en dat er geen reden is om een uitzondering te maken voor de bloot eigenaar. De Hoge Raad verwierp ook het argument dat er een negatieve kostenpost zou zijn door het tenietgaan van het vruchtgebruik. De waarde van de aandelen zelf werd niet geraakt door het vervallen van het vruchtgebruik.

De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris verworpen en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 2 november 1994 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 1992 betreffende na te melden aan X te Z (Portugal) voor het jaar 1985 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1985 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 90.134,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en - naar de Hoge Raad verstaat - de aanslag verminderd tot nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten door hun advocaten, de Staatssecretaris door mr. R.L.H. IJzerman, advocaat bij de Hoge Raad, en belanghebbende door mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda. De Advocaat-Generaal Van den Berge heeft op 23 november 1993 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbende heeft in 1978 voor de duur van 15 jaar het recht van vruchtgebruik gevestigd op een aantal hem toebehorende aandelen in A B.V. - voor hem geen aanmerkelijk belang vormend - tegen betaling van een bedrag van f 1.894.500,-- , ten behoeve van B B.V., van welke B.V. hij de enige bestuurder is. De aandelen van deze B.V. zijn gecertificeerd; de vier kinderen van belanghebbende houden ieder een kwart van de certificaten. Over voormeld bedrag is bij belanghebbende geen inkomstenbelasting geheven. Per 1 juli 1985 heeft belanghebbende het recht van vruchtgebruik voor f 1.470.781,-- teruggekocht van B B.V. Kort daarna is hij geëmigreerd. In 1985 en 1986 zijn op de aandelen dividenden uitgekeerd. In 1987 heeft belanghebbende de aandelen verkocht. 3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende betaalde bedrag van f 1.470.781,-- als kosten tot verwerving van inkomsten behoort tot de aftrekbare kosten in de zin van artikel 35 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Tegen dit oordeel zijn de middelen gericht. 3.3. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 5 december 1990, nr. 27.097, BNB 1991/252, geldt als regel dat de ter verwerving van een tijdelijk recht van vruchtgebruik op aandelen betaalde koopsom bij natuurlijke personen die niet in de uitoefening van een onderneming handelen tot de aftrekbare kosten gaat behoren. In middel I, waarin deze regel op zichzelf niet wordt bestreden, wordt betoogd dat deze niet opgaat indien de koper van het recht van vruchtgebruik de bloot eigenaar is van de aandelen waarop het vruchtgebruik is gevestigd. Nu deze regel erop berust dat de betaling voor een tijdelijk recht van vruchtgebruik op aandelen wordt gelijkgesteld met een betaling voor toekomstige dividenden, valt niet in te zien op welke grond de bepleite uitzondering zou moeten berusten. De bloot eigenaar betaalt evenals andere kopers van een tijdelijk recht van vruchtgebruik voor de toekomstige dividenden, ook al geniet hij die dividenden te zijner tijd niet als vruchtgebruiker maar als eigenaar. Voor de bepleite uitzondering is derhalve geen plaats. Middel I faalt. 3.4. Voor zover in middel II wordt gesteld dat tegenover het voor toekomstige dividenden betaalde, aftrekbare bedrag een negatieve kostenpost staat tot hetzelfde bedrag wegens het tenietgaan van de last van het vruchtgebruik, treft het middel geen doel. Het vruchtgebruik, dat de dividenden aan de bloot eigenaar onthield, vormde voor hem niet een op die dividenden drukkende last. Door het wegvallen van het vruchtgebruik is belanghebbende dan ook niet bevrijd van een zodanige last en is geen negatieve kostenpost ontstaan. Voor zover in het middel de klacht ligt besloten dat voor aftrek geen plaats is omdat tegenover de betaling voor het recht van vruchtgebruik een even grote waardestijging staat van de bron, de aandelen, faalt het eveneens. Het tenietgaan van het recht van vruchtgebruik raakt de waarde van de aandelen zelf niet.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Urlings, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, in raadkamer van 2 november 1994.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van f 300,--.