gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 februari 1993 betreffende na te melden aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende, die aanvankelijk in de inkomstenbelasting voor het jaar 1986 was aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 212.217,-- , onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 45.950,-- en onder vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 2.607,-- , is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 212.217,-- , onder vermindering van de belasting met investeringsbijdragen ten bedrage van f 40.266,-- en onder vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 2.607,-- , zonder verhoging. Belanghebbende is tegen die aanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat de navorderingsaanslag heeft vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Advocaat-Generaal Van Soest heeft op 26 april 1994 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende drijft in vennootschappelijk verband een accountantskantoor. In 1986 is tegen eenmalige betalingen van in totaal f 72.576,-- onder licentie aan het accountantskantoor ter beschikking gesteld een in de tijd onbeperkt gebruiksrecht van drie computerprogramma's, bevattende besturingssoftware en software voor het lezen van computertalen, onder de voorwaarden dat de programmatuur uitsluitend ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering en op door de leverancier verschafte apparatuur zou worden gebruikt, en dat bij opzegging van het contract door de gebruiker de programmatuur zou worden vernietigd.
De programma's worden door het kantoor ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering gebruikt en in vijf jaar afgeschreven. Belanghebbende heeft ter zake van die aanschaffing voor zijn aandeel aanspraak gemaakt op investeringsbijdragen, welke aanspraak bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar is gehonoreerd. Het bedrag van de te dezer zake verleende investeringsbijdragen is door de Inspecteur nagevorderd, waarbij deze zich op het standpunt heeft gesteld dat in casu geen sprake is van een investering in bedrijfsmiddelen.
3.2. Het Hof heeft - in cassatie niet bestreden - overwogen dat ingevolge de overeenkomst waarbij de licentie is verleend, het belang bij het tempo van de economische veroudering van het gebruiksrecht van de programmatuur bij het accountantskantoor is gelegd en in casu geen sprake is van betalingen die strekken tot vergoeding van het profijt dat in het jaar waarop de betalingen betrekking hebben, uit de programmatuur of de gebruiksrechten wordt getrokken. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat een in de tijd niet beperkt gebruiksrecht als het onderhavige een bedrijfsmiddel is in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3.3. Dit oordeel wordt door het middel tevergeefs bestreden, aangezien een niet in de tijd beperkt en gedurende een aantal jaren in het kader van een onderneming gebezigd, tegen eenmalige betaling verkregen gebruiksrecht van computerprogrammatuur in zodanige mate de kenmerken heeft van een tot het vaste kapitaal van de onderneming behorend goed hetwelk voor het drijven van de onderneming wordt gebruikt, dat het dient te worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel in de zin van de artikelen 10 en 61a van die wet. Aan de juistheid van 's Hofs oordeel wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het hier betreft een niet-exclusief en niet-overdraagbaar gebruiksrecht van programmatuur die na opzegging van het contract moet worden vernietigd, nu, gelijk het Hof - in cassatie niet bestreden - heeft overwogen, de bij overeenkomst bedongen voorwaarden die een beperking van het gebruiksrecht inhouden, vooral ertoe strekken ongeoorloofde vermenigvuldiging en verspreiding van de programmatuur te voorkomen. 's Hofs gevolgtrekking dat deze voorwaarden geen wezenlijke inbreuk op het verleende gebruiksrecht als zodanig maken, is geenszins onbegrijpelijk. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en Van der Putt-Lauwers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 26 oktober 1994.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van f 300,--.