ECLI:NL:HR:1994:AA1839

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 april 1994
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
29781
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • M. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juni 1993. De zaak betreft de aan belanghebbende, een ingenieur die werkzaam is als marketingacquisitie functionaris, opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor het jaar 1990. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 69.136,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd tot een belastbaar inkomen van ƒ 66.246,--.

De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld en een middel van cassatie voorgedragen. Belanghebbende heeft hierop een vertoogschrift ingediend. In cassatie is vastgesteld dat belanghebbende in 1990 een cursus Duits heeft gevolgd in Luzern, waarvoor hij ƒ 3.519,-- heeft betaald. Bij zijn aangifte heeft hij een deel van deze kosten, op basis van artikel 36, lid 2, letter g van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, als aftrekbare kosten opgevoerd.

Het Hof heeft geoordeeld dat de kosten van de cursus als aftrekbare kosten met betrekking tot de inkomsten uit dienstbetrekking moeten worden aangemerkt, omdat deze kosten niet voor vergoeding door de werkgever in aanmerking kwamen. Dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd. Het middel van de Staatssecretaris, dat stelde dat het Hof rekening had moeten houden met het feit dat vergelijkbare cursussen in Nederland wel voor vergoeding in aanmerking kwamen, werd verworpen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en bepaald dat de Staatssecretaris een recht van ƒ 300,-- moet betalen voor dit beroep.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 juni 1993 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen .
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 69.136,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 66.246,--.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel van cassatie voorgedragen. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, ingenieur, is sinds 1 januari 1990 werkzaam als marketingacquisitie functionaris. Voor zijn functie is een goede beheersing van Engels en Duits noodzakelijk. In juli 1990 heeft belanghebbende deelgenomen aan een cursus Duits in Luzern. De kosten daarvan bedroegen ƒ 3.519,--. Bij zijn aangifte inkomstenbelasting voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende op de voet van artikel 36, lid 2, letter g van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de eerste ƒ 1.000,-- geheel en 75 percent van het restant, in totaal ƒ 2.890,--, tot de aftrekbare kosten gerekend. 3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat de kosten van de door belanghebbende gevolgde cursus zijn aan te merken als aftrekbare kosten met betrekking tot belanghebbendes inkomsten uit dienstbetrekking. Het heeft vervolgens geoordeeld dat aangezien deze kosten niet voor vergoeding door de werkgever in aanmerking kwamen, sprake is van op de inkomsten drukkende kosten. Dit oordeel is juist. Het middel, dat uitgaat van de opvatting dat het Hof bij dit oordeel betekenis had moeten toekennen aan de omstandigheid dat de kosten voor een vergelijkbare (in Nederland te volgen) cursus wel voor vergoeding in aanmerking zouden zijn gekomen, kan derhalve niet tot cassatie leiden. 4. Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep, bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,-- en stelt belanghebbende in de gelegeheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Zandhuis, in raadkamer van 20 april 1994.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van ƒ 300,--.