ECLI:NL:HR:1994:4

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 1994
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
97.226
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H. Haak
  • M. Mout
  • A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak en veroordeling voor bankoverval met poging tot doodslag

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor diefstal met geweld en poging tot doodslag. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep zich niet richt tegen de vrijspraak, maar tegen de veroordeling. De verdachte was betrokken bij een bankoverval waarbij geweld werd gebruikt. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf. De advocaat-generaal concludeert tot verwerping van het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie leiden en dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de veroordeling van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

10 mei 1994
Strafkamer
nr. 97.226
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
Op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 november 1993 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te
[woonplaats], ten tijde van het instellen van het beroep in cassatie gedetineerd in het Huis van Bewaring te [plaats] .
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 6 juli 1993 – de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 primair telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. ‘’diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’’, 2. en 3. ‘’medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd’’ en 4. ‘’medeplegen van doodslag’’ veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
2. Het cassatieberoep
Het beroep – dat zich kennelijk niet richt tegen de gegeven vrijspraak – is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, de volgende middelen van cassatie voorgesteld (met intrekking van het eerste middel):
II.
Schending van de artt. 348, 249, 350, 352, 358, 359, 415 en 425 Sv., althans en in elk geval schending en of onjuiste toepassing van het recht.
Toelichting:
Het Hof heeft bewezen verklaard het onder 2, primair tenlastegelegde, nl.: ‘het medeplegen van een poging tot doodslag’.
De rechtbank had verdachte hiervan vrijgesproken.
Het Hof heeft als bewijsmiddelen voor feit 2, primair, voor zover relevant, onder andere gebruikt:
A: De verklaring van verdachte, afgelegd ttz. in hoger beroep.
B: Een pv d.d. 22 december 1992, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakt, inhoudende een verklaring van rekwirant op 21 december 1992.
C: Een pv, d.d. 22 december 1992, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inhoudende een verklaring van rekwirant.
D: Een pv d.d. 4 december 1992, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , inhoudende een verklaring van [betrokkene 1] .
E: Een pv, d.d. 7 december 1993, opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , inhoudende verklaring van [betrokkene 2] .
F: Een pv d.d. 8 december 1992, opgemaakt door [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , inhoudende een verklaring van [verbalisant 9] .
G: Een pv, opgemaakt d.d. 10 december 1992, door [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , inhoudende een verklaring van [verbalisant 10] .
H: Een procesverbaal d.d. 9 december 1992, opgemaakt door [verbalisant 11] , inhoudende een verklaring van [verbalisant 10] .
Grofweg samengevat komt het erop neer dat uit de auto waarin rekwirant was, een Fiat Uno, geschoten zou zijn in de richting van de auto waarin aanwezig waren de verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] .
Naar de mening van rekwirant heeft het Hof ten onrechte dit feit gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Relevant is dat noch [betrokkene 3] , noch [betrokkene 2] , volgens de bewijsmiddelen gesteld hebben geschoten te hebben op de verbalisanten. Voor zover relevant heeft [betrokkene 2] gesteld: ‘Daarna is er enkele malen geschoten.’
Uit de technische rapportages blijkt niet dat er gericht moet zijn geschoten.
Dit laatste des te meer nu ook niet precies duidelijk is waar de auto geraakt zou zijn. Zeker nu het Gerechtelijk Laboratorium ook niet heeft vast kunnen stellen dat een kogel het rechterknipperlicht heeft geraakt (zie ook requisitoir AG t.t.z.).
Uit de bewijsmiddelen, onder 6 en onder 7.1. kan ook niet geconcludeerd worden dat er geschoten is op de agenten, zulks met het oogmerk om te doden.
De verbalisant [verbalisant 10] stelt immers dat de man ‘’zijn armen in onze richting strekte en door de achterruit van de Fiat in onze richting schoot’’.
Vervolgens zouden er drie schoten gelost zijn.
Geen der verbalisanten hebben gezien in hoeverre bij het tweede of derde schot de armen van de schutter gericht waren op de auto of op de verbalisanten zelf.
Dit alles terwijl in elk geval bij het eerste schot zij geen inslag hebben gehoord op het dienstvoertuig.
Meer in het bijzonder stelt geen der beide verbalisanten dat de man die met zijn gezicht in hun richting zat en met recht in hun richting gestrekte arm een vuurwapen had. Of en in hoeverre deze man geschoten zou hebben, is volledig onduidelijk en slechts een hypothese, die niet berust op bewijsmiddelen of dat de agenten dit hebben waargenomen.
Vervolgens zien de agenten snel achterelkaar drie gaten in de achterruit van de Fiat ontstaan en bij het tweede of het derde schot horen [verbalisant 9] en [verbalisant 10] een inslag op de dienstauto.
Of voor het tweede of derde schot de jongeman, achterstevoren gezeten op de passagiersstoel, nog zijn armen in de richting van de dienstauto gericht had, vermelden de bewijsmiddelen niet.
M.a.w.: Of en in hoeverre er bij het tweede of derde schot gericht op de auto werd geschoten, blijft in het midden, terwijl het eerste schot in elk geval niet de dienstauto geraakt heeft en niet gericht was.
Hierbij komt nog dat de mededeling:
‘Ik besef dat op onze dienstauto of op ons was geschoten’
een conclusie is en geen mededeling van feiten of omstandigheden die getuige heeft waargenomen of heeft ondervonden.
Het Hof heeft in haar nadere bewijsoverwegingen (pag. 28) van haar arrest o.a. gesteld:
‘In aanmerking genomen dat de feit van algemene bekendheid is, dat een gericht schieten met een pistool vanuit een rijdende auto door de achterruit van die auto op, althans in de richting van die voorzijde van de auto, waarin personen zijn gezeten…, de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans inhoudt, dat de personen, …, door de afgevuurde schoten worden getroffen en daardoor komen te overlijden, van welke kans… [betrokkene 2] zich bewust moet zijn geweest, acht het Hof wettig en overtuigend bewezen.’
Het Hof neemt, volgens de nadere bewijsoverweging, dan ook aan dat er gericht geschoten is in de richting van de voorzijde van die auto.
Dit alles terwijl dit naar de mening van rekwirant niet kan blijken uit de bewijsmiddelen.
Mitsdien heeft het Hof ten onrechte haar arrest gewezen, althans en in elk geval heeft ze haar bewezenverklaring onvoldoende c.q. onzorgvuldig gemotiveerd.
III
Schending van de artt. 45 juncto 287 Sr, alsmede van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359, 415 en 425 Sv., alsmede van artt. 6 EVRM, althans en in elk geval schending en of onjuiste toepassing van het recht.
Toelichting:
In haar nadere overwegingen heeft het Hof o.a. het navolgende overwogen.
‘In aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is, dat een gericht schieten … vanuit een rijdende auto … op, althans in de richting van die voorzijde van de auto, waarin personen zijn gezeten… De geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans inhoudt, dat de personen die zich in de … auto bevinden, door de afgevuurde schoten worden getroffen en daardoor komen te overlijden …’
Naar de mening van rekwirant heeft het Hof ten onrechte aangenomen/beslist dat het schieten met een pistool vanuit een rijdende auto op een andere auto, onder de omstandigheden als geschetst door het Hof, de geenszins te verwaarlozen kans inhoudt dat de personen … door de afgevuurde schoten worden getroffen en daardoor komen te overlijden.
Ten eerste is relevant dat dit ‘’feit van algemene bekendheid’’ in het gehele proces, zie pv ter terechtzitting in appel, niet aan de orde is geweest en dat verder elk bewijs daarover niet aanwezig was.
Mitsdien heeft rekwirant zich tegen ‘dit feit van algemene bekendheid’ nimmer kunnen verdedigen, noch daar het zijne tegenover kunnen stellen, bijv. een deskundigenverslag, waaruit blijkt dat dit feit van algemene bekendheid en ‘geen feit van algemene bekendheid’ was, laat staan een ‘juist feit’ was of is en heeft rekwirant mitsdien dan ook geen ‘fair trial’ in de zin van art. 6 lid 1 van het EVRM gehad.
Meer in het bijzonder is rekwirant van mening dat de presumptio innocentiae onder andere en met name met zich meebrengt dat de verdachte op de hoogte wordt gesteld van alle bewijsmiddelen en zoals in casu van de bewijsredenen.
Immers: Hij kan slechts volwaardig deelnemen als procespartij in die ter zitting aan hem te bewijzen middelen en ‘deze feiten van algemene bekendheid’ worden gepresenteerd, zodat hij in staat is deze zonodig te ontzenuwen.
Thans is hij daartoe nimmer in de gelegenheid geweest ter terechtzitting.
Dat, zoals het Hof stelt, het een feit van algemene bekendheid zou zijn:
‘Dat een gericht schieten met een pistool vanuit een rijdende auto door de achterruit van die auto op, althans in de richting van die voorzijde van de auto waarin personen zijn gezeten…, de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans inhoudt.’
is naar de mening van rekwirant verder ook onjuist.
Dit alles des te meer daar in casu wel volstaat dat er geschoten is, maar zelfs niet eens vaststaat dat de auto geraakt is, althans en in elk geval zodanig geraakt is dat de kans aanwezig was dat [verbalisant 9] en [verbalisant 10] geraakt zouden worden door de kogels.
Het Hof lijkt hier een feit van algemene bekendheid in te voeren als expliciet bewijsmoment en ook doorslaggevend bewijsmoment voor het feit dat er een opzet zou zijn geweest om te doden.
Dit alles is naar de mening van rekwirant in deze onjuist, met name ook gegeven wat er feitelijk aan bewijsmateriaal tegen hem was.
Mitsdien is het Hof ten onrechte en ten onjuiste tot deze bewezenverklaring gekomen, althans en in elk geval heeft zij haar bewezenverklaring onvoldoende en onzorgvuldig gemotiveerd.
IV:
Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359, 415 en 425 Sv., althans en in elk geval schending en of onjuiste toepassing van het recht.
Toelichting:
Ten onrechte heeft het Hof bwezenverklaard het 2 primair, nl. het medeplegen van een poging tot doodslag.
Meer in het bijzonder heeft het Hof in haar nadere bewijsoverwegingen ten onrechte het navolgende overwogen:
‘Zoals uiteengezet was er door de dadergroep -…- rekening mee gehouden dat, als de situatie dat ter verwerkelijking van het door hen voorgenomen doel zou vereisen, het gebruik van vuurwapens niet zou worden geschuwd.
Hierbij in aanmerking genomen … overeenkomstig geldt voor verdachte en [betrokkene 3] en voorts dat [betrokkene 3] aan het stopteken van de politie geen gevolg heeft gegeven, maar – terwijl ze alle drie wisten dat een politieauto hen achtervolgde – heeft geroepen: ‘Schieten, schieten’ waarna [betrokkene 2] heeft geschoten, terwijl geen omstandigheid is gebleken, waar uit zou moeten worden afgeleid, dat in het bijzonder verdachte, die zich op de achterbank van de vluchtauto bevond, zich heeft gedistantieerd of proberen te distantiëren van het door [betrokkene 2] gericht schieten op de politie. Is het Hof van oordeel, dat de samenwerking … terzake zodanig nauw en volledig is geweest, dat wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte samen in vereniging met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] … heeft geprobeerd …’
Naar de mening van rekwirant heeft het Hof ten onrechte en ten onjuiste rekwirant als medepleger aangemerkt.
Rekwirant was er niet van op de hoogte dat [betrokkene 3] een kogelvrijvest aanhad. Dit was ook van tevoren niet besproken. Dit kwam later voor rekwirant als een verrassing.
Dat rekwirant besproken had met de andere verdachten om een bank te overvallen en bij deze overval vuurwapens te gebruiken, impliceert niet dat daaruit dus afgeleid kan en mag worden dat daaruit dus ook geconcludeerd mag worden en dat er met deze vuurwapens geschoten zou gaan worden, en rekwirant dit risico op de koop toe nam.
Dat er geschoten zou worden, is expliciet niet besproken en dit kwam ook niet op bij rekwirant.
Voor zover van belang, is slechts afgesproken en besproken dat er een bankoverval gepleegd zou worden, zulks met het gebruik van vuurwapens als dreigmiddel, en dat er vervolgens gevlucht zou worden ten behoeve waarvan vluchtauto’s klaar waren gezet.
Meer was er niet afgesproken en meer kan ook niet voor risico van rekwirant komen alszijnde zijn aandeel in hetgeen daarna gebeurd is, zeker indien duidelijk is dat er geen sprake meer is van een nauwe en volledige samenwerking.
De samenwerking in casu was geëindigd op het moment dat rekwirant de Fiat Uno inging. Wat er vervolgens zou gaan gebeuren, was op geen enkele wijze besproken.
In de Fiat Uno gekomen, is rekwirant op de achterbank gaan liggen. Vanaf dat moment heeft rekwirant geen enkel aandeel meer gehad in wat er toen gebeurd is op de snelweg.
Op een gegeven moment, terwijl de Fiat Uno ongeveer 120 km per uur rijdt, hoort rekwirant [betrokkene 3] stellen dat er politie is en hoort hij roepen door [betrokkene 3] : ‘Schieten, schieten’.
Direct daarop wordt er vanuit de auto geschoten.
Dit alles is in een zeer korte tijd gebeurd. Er was niet overlegd en er was ook niets besproken. Hij heeft geen vuurwapen gegeven aan [betrokkene 3] , hij lag slechts op de achterbank, terwijl er over zijn hoofd geen geschoten werd.
Rekwirant was er slechts bij.
Het Hof transformeert dit echter tot: ‘Je was erbij, dus je bent erbij’.
In uw arresten van 9 juni 1992, NJ 1992, nr 772 en 773, heeft u de arresten van het Hof te Arnhem d.d. 04-02-1991 verworpen. In de zaak met nr. 90940 (NJ 1992, 772) heeft u o.a. omtrent ’s Hofs oordeel het daderschap van de verdachte aldaar, het navolgende overwogen:
‘Dat, gelet op de uit de bewijsmiddelen blijkende gedragingen van de verdachte en de mededaders …, voor, tijdens en kort na het plaatsvinden der bewezen verklaarde feiten, de door bij … gebezigde middelen en gevolgde werkwijze, één en ander in onderling tijdsverband bezien, deze personen m.b.t. die feiten een zodanig hechte, intensief en planmatig nauw samenwerkende dadersgroep vormden, dat niet van belang is wie van die personen welke rol bij of rond het plegen die feiten heeft vervuld, doch elk van hen als medepleger van die feiten en mitsdien als dader dient te worden aangemerkt.
Bij dit oordeel heeft het Hof mede gelet op de omstandigheid dat noch verdachte, noch één van zijn mededaders zich op enigerlei wijze, en met name ook niet toen zich daartoe op de Irislaan te Leende, een duidelijke mogelijkheid voordeed, heeft gedistantieerd van eerder bedoelde gedragingen, …’
Het Hof heeft in deze bij haar nadere bewijsoverleggingen gesteld dat rekwirant zich niet heeft gedistantieerd of proberen te distantiëren.
Echter: Het Hof moet zich er rekening van hebben gegeven dat, zie o.a. de pleitnotities van raadsman van rekwirant, er geen enkele mogelijkheid bestond om zich te distantiëren t.t.v. de vlucht en het schieten op de snelweg.
In tegenstelling tot het Hof te Arnhem, geeft het Hof in deze ook niet aan dat zich ook maar een mogelijkheid heeft voorgedaan om zich te distantiëren van zijn mededaders vanaf het moment dat er in de auto gevlucht werd.
Immers: De auto reed 120 km per uur en rekwirant lag op de achterbank. Rekwirant kon gewoon niets doen en was als het ware gevangen in de auto.
Door desondanks toch mededaderschap van rekwirant bewezen te achten, dit terwijl op geen enkele wijze blijkt dat rekwirant enige deelnemingshandeling in dit delict begaan heeft en dat voor zover anderen in de auto die wel begaan hebben, hij geen enkele mogelijkheid had om zich te distantiëren, terwijl op geen enkele wijze ook maar vooraf besproken was de kans dat ze achtervolgd zouden worden door de politie en er dan vervolgens geschoten zou worden, heeft het Hof ten onrechte mededaderschap aangenomen en mitsdien ten onrechte rekwirant schuldig verklaard, althans en in elk geval dit onvoldoende gemotiveerd.
Bij dit alles komt nog dat rekwirant in casu geen enkele deelnemingshandeling heeft verricht.
Er was noch een nauw samenwerken, noch een gezamenlijk uitvoeren bij deze poging tot doodslag.
Hij kon zich niet distantiëren en kon ook op geen enkele wijze het schieten stoppen.
Verder diende het schieten ook niet om hem straffeloosheid te verzekeren en zijn aandeel in de buit veilig te stellen. Het diende slechts om [betrokkene 3] straffeloosheid te verzekeren.
Dat er geschoten werd op de politie was wel het laatste wat rekwirant wenste, al was het alleen maar omdat rekwirant zich bewust was en is van de gevolgen die dat met zich meebracht en brengt.
Dat vervolgens na het schieten en nadat de auto waarin de drie verdachten gestopt was, en de drie verdachten, waaronder rekwirant gezamenlijk gevlucht zijn, is naar de mening van rekwirant in deze niet relevant.
Immers: Het Hof heeft dit laatste ook niet gebruikt ten behoeve van de nadere bewijsoverwegingen, terwijl ook niet zo terug geredeneerd kan worden dat nu verzoeker met de anderen gevlucht is, hij dus ook belang had bij het schieten op de politieauto en mitsdien er dan ook sprake was van een samenwerking.
Mitsdien heeft het Hof haar arrest dan ook ten onrechte gewezen, meer in het bijzonder heeft het Hof te onrechte en ten onjuiste het mededaderschap van rekwirant bewezen geacht.
V:
Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 359, 415 en 425 Sv., althans en in elk geval schending en of onjuiste toepassing van het recht.
Toelichting:
Ten onrechte en ten onjuiste heeft het Hof rekwirant schuldig verklaard aan het onder 3 tenlastegelegde.
Uit de bewijsmiddelen kan slechts geconcludeerd worden dat de verdachten met hun drieën naar een soort kleedruimte van personeel, de kamer 115, waren gegaan.
Zij waren hier naar toegegaan, zulks vluchtend voor de politie. Verder had rekwirant de grijze tas met inhoud nog in zijn bezit, terwijl hij het zilveren wapen aan de persoon, die de Fiat Uno had bestuurd, gegeven had.
Rekwirant en andere medeverdachten werden opgejaagd door de politie.
Aangekomen in kamer 115 en terwijl hij daar nog slechts kort aanwezig was, hoorde rekwirant geschreeuw dat gevolgd werd door schoten. Rekwirant is toen uit de kamer weggerend, samen met [betrokkene 2] . (zie bewijsmiddel 3.2)
[betrokkene 3] is gaan schieten en rekwirant zelf heeft nooit een schot gelost maar is hard weggelopen.
In haar nadere bewijsoverwegingen overweegt het Hof dat rekwirant en [betrokkene 2] [betrokkene 3] , toen deze in de sloot was gevallen, uit het water heeft getrokken, dat zij vervolgens gedrieën hotel Residance binnen zijn gegaan en dat rekwirant vlak, nadat ze in de buurt van hotel Residance waren gestopt en voordat ze het hotel binnengingen, weer één van de pistolen … aan [betrokkene 3] heeft gegeven … Dat vervolgens, toen zij in kamer 115 waren, weer geconfronteerd werden met de politie, die hen wilde aanhouden … [betrokkene 3] is, toen hij de politiemensen zag binnenkomen, achteruit gelopen, heeft daarbij zijn vuurwapen getrokken en het wapen gericht … waarop tussen [betrokkene 3] en de politie over en weer is geschoten. (geparafraseerd door raadsman)
Verdachte en [betrokkene 2] zijn, toen er werd geschoten en zij wisten dat er politie was, met medeneming van de tas met daarin de buit … weggerend. (geparafraseerd door raadsman)
Het Hof vervolgt dan als volgt:
‘Opnieuw in aanmerking nemende dat er door de dadergroep - … - rekening mee was gehouden dat, als een situatie dat ter verwezenlijking van het door hen voorgenomen doel zou vereisen, het gebruik van vuurwapens niet zou worden geschuwd en voorts in aanmerking nemende dat verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , tevoren op de Rijksweg A2 hadden gepoogd … twee, hen achtervolgende politiemensen van het leven te beroven en dat verdachte en [betrokkene 2] vanuit kamer 115, nadat er was geschoten en zij wisten dat er politie was, hun vlucht met medeneming van de buit hebben voortgezet, terwijl er geen omstandigheid is gebleken, waaruit zou moeten worden afgeleid dat verdachte en [betrokkene 2] zich hebben gedistantieerd of proberen te distantiëren van het schieten door [betrokkene 3] … is het Hof van oordeel dat de samenwerking tussen verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , terzake zodanig nauw en volledig is geweest …’
Op geen enkele wijze is besproken of een plan gemaakt dat er geschoten zou worden op politieagenten in een hotel of er geschoten zou worden op politieagenten indien zij ingesloten zouden worden door politieagenten. Dit blijkt in elk geval niet uit de bewijsmiddelen.
In feite leidt het Hof uit het wel besproken hebben van een bankoverval en het daarbij gebruik maken, zulks uitsluitend dreigend, van vuurwapens, af dat rekwirant dus kennelijk al het andere niet alleen op de koop toe nam, maar ook nog dat er een nauwe en volledige samenwerking was.
Dit terwijl, zodra het gaat om deze poging tot doodslag, dit op geen enkele wijze kan blijken uit de bewijsmiddelen.
Wat slechts kan blijken is dat buiten het hotel nog rekwirant een vuurwapen gegeven heeft.
In casu stelt het Hof dat er geen omstandigheid is gebleken waaruit zou moeten worden afgeleid dat rekwirant zich heeft gedistantieerd of proberen te distantiëren van het schieten.
De vraag is nu wat rekwirant meer had kunnen doen dan hij gedaan heeft.
De politie kwam en er werd direct door [betrokkene 3] geschoten. Op het moment dat er geschoten werd, heeft rekwirant volgens de getuige [betrokkene 4] nog geroepen: ‘STOP!’ (zie bewijsmiddel 8.1, pag. 15, laatste regel van pag. 15)
Dit is niet alléén een poging om zich te distantiëren van evt. geweld, maar zelfs een actieve poging om evt. geweld te voorkomen.
Op het moment dat er geschoten werd, over en weer, is rekwirant hard weggelopen. Hij is niet gebleven, heeft zelf niet geschoten, maar in tegendeel heeft zich direct lijfelijk gedistantieerd van het schieten.
M.a.w.: Hij wilde er ook niets mee te maken hebben.
Naar de mening van rekwirant is dit wegvluchten van de plaats waar geschoten wordt, doch wel degelijk een ‘zich distantiëren van het schieten’.
Naar de mening van rekwirant is er in casu in elk geval onvoldoende redengevend bewijs om aan te nemen dat rekwirant schuldig moet worden geacht aan de poging tot doodslag, zoals het Hof bewezen heeft geacht.
Mitsdien heeft het Hof haar arrest dan ook ten onrechte gewezen, althans en in elk geval onvoldoende met redenen omkleed.
VI:
Schending van de artt. 348, 349, 350, 352, 358, 359, 415 en 425 Sv., althans en in elk geval schending en of onjuiste toepassing van het recht.
Toelichting:
Ten onrechte en ten onjuiste heeft het Hof bewezen verklaard het onder 4, subsidiair tenlastegelegde, nl. het medeplegen van doodslag.
Al hetgeen in de toelichting op de middelen III, IV en V is gesteld, dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het Hof neemt, naar de mening van rekwirant, ten onrechte aan dat rekwirant tot tweemaal toe op enigerlei wijze betrokken is geweest bij een poging om politiemensen, die hem wilden aanhouden, van het leven te beroven.
Telkens neemt het Hof ten onrechte aan dat er geen enkele omstandigheid is gebleken of waaruit zou moeten worden afgeleid dat rekwirant zich zou hebben gepoogd te distantiëren.
In cau is, het hier niet aannemen van distantie, des te klemmender, zulks zeker gegeven het gevoerde verweer van de raadsman van rekwirant.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat rekwirant samen met [betrokkene 2] weg is gelopen van [betrokkene 3] en de politie die over en weer op elkaar schoten.
Zij hebben toen gepoogd de woning van de bedrijfsleider, [betrokkene 5] , binnen te gaan en wel door de deur in te trappen. Dit lukte niet en pas later komt [betrokkene 3] erbij die een ruit inslaat en via de kapotte ruit gaan [betrokkene 2] en rekwirant de woning binnen.
Daarna kwam [betrokkene 3] bij hun.
Rekwirant heeft het pistool niet uit zijn broeksband gehaald.
Voor zover relevant als bewijsmiddel in casu, is de verklaring van [verbalisant 3] , onder 10.1 en 10.2.
Hieruit blijkt slechts dat [betrokkene 3] gericht geschoten heeft op [verbalisant 7] , terwijl [verbalisant 3] op dat moment rekwirant niet ziet en ook niet weet waar rekwirant is.
Enig bewijsmiddel waaruit duidelijk wordt dat ten tijde van het schieten door [betrokkene 3] , rekwirant in de buurt was van [betrokkene 3] , is er niet.
Enig bewijsmiddel bij feit 4, waaruit blijkt dat rekwirant ook maar iets gedaan heeft, ja zelfs niet eens dat er een nauwe samenwerking was, ontbreekt.
Desondanks heeft het Hof rekwirant het schieten van [betrokkene 3] op [verbalisant 7] volledig toegerekend en hem medepleger geacht.
Dit naar de mening van rekwirant ten onrechte.
Immers: Het Hof kan zelfs niet vaststellen dat rekwirant in de buurt was van [betrokkene 3] toen hij schoot.
Het Hof kan dan ook nimmer vaststellen dat ‘er geen omstandigheid is gebleken waaruit zou moeten worden afgeleid dat verdachte en [betrokkene 2] zich hebben gedistantieerd of proberen te distantiëren van het … schieten op de politie’.
Als uit de bewijsmiddelen niet als vaststaand kan worden aangenomen dat rekwirant in de directe nabijheid van [betrokkene 3] was, dan kan ook niet afgeleid worden dat rekwirant zich niet gedistantieerd heeft of gepoogd heeft te distantiëren.
Hierbij komt nog dat juist rekwirant zich wel heeft gepoogd te distantiëren van [betrokkene 3] , al was het alleen maar door hard weg te rennen vanuit ruimte 115.
Het Hof heeft in haar nadere bewijsoverwegingen o.a. gesteld:
‘Maar in plaats daarvan in de woning op [betrokkene 3] hebben gewacht en gezamenlijk, nadat [betrokkene 3] de ruit van de achterdeur van die woning had vernield.’
In geen der bewijsmiddelen en in geen der processenverbaal is vermeld dat rekwirant, al dan niet samen met [betrokkene 2] , gewacht heeft op [betrokkene 3] in de woning van de bedrijfsleider of voor de woning van de bedrijfsleider.
Mitsdien heeft het Hof bij de bewezenverklaring bewijsoverwegingen gebruikt die niet voorkomen in de bewijsmiddelen.
Al het bovenstaande klemt des te meer daar uit de bewijsmiddelen en de verdere inhoud van het dossier, ook op geen enkele wijze blijkt dat rekwirant, na het gepleegde feit, op enigerleiwijze dit heeft goedgekeurd of, van de actie van [betrokkene 3] actief gebruik heeft gemaakt.
Wat in feite blijkt uit het dossier en de bewijsmiddelen is dat rekwirant in de Fiat Uno is gaan zitten en toen vervolgens continu op de vlucht is geweest voor de politie. Dat vervolgens, tijdens die vlucht, [betrokkene 3] handelingen heeft verricht, meer in het bijzonder handelingen heeft verricht in hotel Residance en de woning van de bedrijfsleider, kan, gegeven de bewijsmiddelen niet aan rekwirant toegerekend worden, laat staat dat gesteld kan worden dat de samenwerking tussen rekwirant, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] bij het onder 4 tenlastegelegde, zodanig nauw en volledig is geweest.
Integendeel zelfs.
Dat het Hof dit medeplegen bewezen heeft verklaard, acht rekwirant des te grievender, nu zijn raadsman uitvoerig gesteld heeft in diens pleitnotitie dat hij zich gedistantieerd had en op een geheel andere plek was op het moment dat het fatale schot op de heer [verbalisant 7] gelost werd, ja zelfs dat rekwirant niets van de schietpartij gemerkt had en er na deze schietpartij geen hergroepering had plaatsgevonden.
Omtrent deze opmerking en stellingen van rekwirant heeft het Hof niets overwogen en het Hof laat in feite in het midden of dit verweer al dan niet feitelijk juist was.
Door, zonder dat blijkt van enige getuigenverklaring of ander bewijsmiddel dat rekwirant betrokken is geweest c.q. nauw en volledig heeft samengewerkt, bij de doodslag door [betrokkene 3] , deze doodslag aan hem toe te rekenen en hem te veroordelen terzake van medeplegen van doodslag, is het oordeel van het Hof dan ook onbegrijpelijk en heeft het Hof haar arrest onvoldoende met redenen omkleed, althans en in elk geval het gevoerde verweer onvoldoende gemotiveerd verworpen.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Van Dorst heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Mout en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van Die, en uitgesproken op
10 mei 1994.