Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 20 december 1990 in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 1 november 1989 – de verdachte ter zake van 1. en 2. ‘’opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd’’, 3. ‘’medeplichtigheid aan opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd’’, 4. ‘’opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan’’ en 5. ‘’medeplegen van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst te doen uitgeven, in voorraad hebben’’ veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Mr. F.C. Staehle jr, advocaat te Amsterdam, het volgende middel van cassatie voorgesteld:
Schending, althans verkeerde toepassing van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof niet, althans onvoldoende heeft onderzocht of op de feiten, welke bij inleidende dagvaarden onder 2 en 3 zijn telastegelegd als zijnde gepleegd in Italië, respectievelijk in Zwitserland en/of de Bondsrepubliek Duitsland, in die landen waar die feiten zijn begaan, straf is gesteld, nu dienaangaande uit ’s Hofs arrest slechts blijkt, dat het Hof heeft overwogen:
‘’De Nederlandse strafwet is van toepassing op de in de inleidende dagvaarding vermelde feiten, omdat deze feiten voor zover in Italië, respectievelijk Zwitserland begaan in deze landen strafbaar zijn gesteld en volgens de Nederlandse Strafwet een misdrijf opleveren’’.
en terzake louter ter kennis van het Hof zijn gebracht een zich bij de stukken bevindende onvertaalde copie van een deel van de Code Penal Suisse en een copie van een deel van Das Italienische Strafgesetzbuch met vertaling, welke ongewaarmerkt en/of onvolledig (de bepalingen terzake van medeplichtigheid?) en/of niet in de Nederlandse taal gesteld zijn.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd dat het beroep moet worden verworpen.
4. Telastelegging, toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet en bewezenverklaring
4.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder meer telastegelegd dat:
2. hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in de periode van 1 september 1987 tot 18 januari 1988, in Italië, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste girobetaalkaarten en/of een of meer valse of vervalste giro(maat)passen, zijnde geschriften waaruit enig recht, enige verbintenis of enige bevrijding van schuld kon ontstaan, althans die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, een en ander hierin bestaande dat verdachte meermalen, althans eenmaal, die girobetaalkaarten, waarop was gesteld een handtekening, althans een ondertekening die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van de persoon op wiens naam die girobetaalkaarten waren gesteld, al dan niet onder overlegging van een nagemaakte giro(maat)pas waarop (onder meer) de naam van degene op wiens naam vorengenoemde girobetaalkaarten waren gesteld en/of een handtekening of ondertekening die kennelijk door moest gaan voor de handtekening van die persoon waren/was vermeld, ter verzilvering hebben/heeft aangeboden aan een of meer employees van postkantoren, uit welk gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan;
[betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] tezamen en in vereniging, althans een van hen alleen, op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 17 januari 1988 tot 22 januari 1988, in Zwitserland, (telkens) opzettelijk gebruik hebben/heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste girobetaalkaarten en/of een of meer valse of vervalste giro(maat)passen, zijnde geschriften waaruit enig recht, enige verbintenis of enige bevrijding van schuld kan ontstaan, althans die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, een en ander hierin bestaande dat die [betrokkene 3] en/of die [betrokkene 4] en/of die [betrokkene 5] toen aldaar tezamen en in meermalen, althans eenmaal, die girobetaalkaarten, waarop was gesteld een handtekening, althans een ondertekening die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van de persoon op wiens naam die girobetaalkaarten waren gesteld, al dan niet onder overlegging van een nagemaakte giro(maat)pas waarop (onder meer) de naam van degene op wiens naam vorengenoemde girobetaalkaarten waren gesteld en/of een handtekening of ondertekening die kennelijk voor de handtekening van die persoon moest doorgaan waren/was vermeld, ter verzilvering hebben/heeft aangeboden aan een of meer employees van postkantoren, uit welk gebruik (telkens) enig nadeel kon ontstaan,
hebbende verdachte op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 17 januari 1988 tot 21 januari 1988 in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Zwitserland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen verschaft tot het plegen van vorenomschreven misdrijf, althans zijnde verdachte toen aldaar opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van dat misdrijf, door van misdrijf afkomstige girobetaalkaarten en/of van misdrijf afkomstige giro(maat)passen van Nederland naar Zwitserland te vervoeren;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
verdachte op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 17 januari 1988 tot 21 januari 1988, in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Zwitserland opzettelijk een aantal door diefstal, althans door enig door misdrijf verkregen girobetaalkaarten en/of een aantal door valsheid in geschriften, althans door enig misdrijf verkregen giro(maat)passen uit winstbejag heeft vervoerd.
4.2. Met betrekking tot de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet heeft het Hof overwogen:
De Nederlandse strafwet is van toepassing op de in de inleidende dagvaarding vermelde feiten omdat deze feiten, voorzover in Italië respectievelijk Zwitserland begaan in deze landen strafbaar zijn gesteld en volgens de Nederlandse strafwet een misdrijf opleveren.
4.3. Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
2. hij op verschillende tijdstippen, in de periode van 1 september 1987 tot 18 januari 1988, in Italië, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse of vervalste girobetaalkaarten en een of meer valse giro(maat)passen, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, een en ander hierin bestaande dat verdachte meermalen die girobetaalkaarten, waarop was gesteld een handtekening, die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van de persoon op wiens naam die girobetaalkaarten waren gesteld, onder overlegging van een nagemaakte giro(maat)pas waarop (onder meer) de naam van degene op wiens naam vorengenoemde girobetaalkaarten waren gesteld en een handtekening die kennelijk door moest gaan voor de handtekening van die persoon waren vermeld, ter verzilvering heeft aangeboden aan employées van postkantoren, uit welk gebruik telkens nadeel kon ontstaan;
3. primair: [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] tezamen en in verenging, op verschillende tijdstippen, de periode van 17 januari 1988 tot 22 januari 1988, in Zwitserland, telkens opzettelijk gebruik hebben gemaakt van valse of vervalste girobetaalkaarten en valse giro(maat)passen, zijnde geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften echt en onvervalst, een en ander hierin bestaande dat die [betrokkene 3] en die [betrokkene 4] toen aldaar tezamen en in vereniging, meermalen, die girobetaalkaarten, waarop was gesteld een handtekening, die kennelijk moest doorgaan voor de handtekening van de persoon op wiens naam die girobetaalkaarten waren gesteld, onder overlegging van een nagemaakte giro(maat)pas waarop (onder meer) de naam van degene op wiens naam vorengenoemde girobetaalkaarten waren gesteld en een handtekening die kennelijk voor de handtekening van die persoon moest doorgaan waren vermeld, ter verzilvering hebben aangeboden aan employées van postkantoren, uit welk gebruik telkens enig nadeel kon ontstaan, zijnde verdachte op enig tijdstip in de periode van 17 januari 1988 tot 21 januari 1988 in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland en in Zwitserland opzettelijk behulpzaam geweest bij het plegen van dat misdrijf, door van misdrijf afkomstige girobetaalkaarten en van misdrijf afkomstige giro(maat)passen van Nederland naar Zwitserland te vervoeren.
5. Beoordeling van het middel
5.1. Uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven overweging blijkt dat het Hof heeft onderzocht of op de feiten, welke in de telastelegging onder 2 en 3 zijn omschreven, in Italië, onderscheidenlijk in Zwitserland, straf is gesteld. Voor zover het middel van een andere opvatting uitgaat mist het feitelijke grondslag.
5.2. Aan het middel ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat slechts dan aan art. 5, tweede lid aanhef en sub 2°, Sr is voldaan indien in de Nederlandse taal gestelde teksten van de buitenlandse strafwetgeving alsmede gewaarmerkte kopieën van die wetgeving ter kennis van het Hof zijn gebracht. Deze opvatting vindt geen steun in het recht, zodat het middel in zoverre tevergeefs is voorgesteld.
5.3. Voor zover het middel er voorts over klaagt dat onder de stukken die ter kennis van het Hof zijn gebracht, de teksten van de buitenlandse wetgeving met betrekking tot medeplichtigheid ontbreken, miskent het dat art. 5, eerste lid aanhef en onder 2°, Sr weliswaar vereist dat op de aan de verdachte verweten gedraging door de wet van het land waar die werd begaan straf is gesteld, doch niet als eis stelt dat die gedraging door die wet op dezelfde wijze als naar Nederlands recht strafbaar is gesteld. Ook in zoverre kan het middel derhalve niet tot cassatie leiden.
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Davids en Schipper in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
7 juni 1994.