Uitspraak
Gerechtshof te Arnhemvan 17 november 1992 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 1993 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De belanghebbende, een organisatie die theatervoorstellingen en podiumkunsten organiseert, had over de periode van 1 januari 1985 tot en met 31 december 1988 een naheffingsaanslag van ƒ 105.676,-- ontvangen. Na bezwaar werd deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Gerechtshof te Arnhem vernietigde deze en verlaagde de aanslag tot ƒ 88.385,--. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de belanghebbende subsidies ontving van de gemeente, die niet alleen de kosten dekte, maar ook bedoeld waren om de toegangsprijzen voor bezoekers laag te houden. De Inspecteur stelde dat deze subsidies moesten worden gezien als betalingen voor prestaties die de belanghebbende aan derden verrichtte. Het Hof volgde dit standpunt, maar de Hoge Raad oordeelde dat er geen rechtstreeks verband bestond tussen de subsidies en de hoogte van de toegangsprijzen. De subsidies waren eerder gerelateerd aan de totale exploitatieresultaten van de organisatie.
Uiteindelijk oordeelde de Hoge Raad dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd en vernietigde de uitspraak van het Hof, evenals de naheffingsaanslag zelf. De belanghebbende kreeg het griffierecht van ƒ 300,-- vergoed. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de relatie tussen subsidies en de prijsstelling van diensten zorgvuldig te beoordelen, vooral in de context van culturele instellingen die afhankelijk zijn van gemeentelijke steun.