ECLI:NL:HR:1993:ZC5360

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 mei 1993
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
28341
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Urlings
  • A. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • J. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen en de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam betreffende een navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen. De belanghebbende was aanvankelijk voor het jaar 1987 aangeslagen naar een premie-inkomen van f 31.920, maar kreeg een navorderingsaanslag opgelegd naar een premie-inkomen van f 35.582. De belanghebbende ging in beroep tegen deze navorderingsaanslag, maar het Hof handhaafde de aanslag. De belanghebbende stelde dat de aanslagregelaar een fout had gemaakt, maar het Hof oordeelde dat deze fout niet op één lijn te stellen was met een schrijf- of typefout. De belanghebbende stelde ook dat de Inspecteur nalatig was geweest, maar de Hoge Raad oordeelde dat de consequenties van fouten bij de aanslagregeling zijn geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en dat er geen plaats was voor toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel. De Hoge Raad verwierp het beroep en bepaalde dat het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150 aan de belanghebbende werd terugbetaald.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
derde kamer
nr. 28.341
26 mei 1993
TB
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 17 juni 1991 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen.
1. Aanslag en geding voor het Hof
Aan belanghebbende, die aanvankelijk voor het jaar 1987 was aangeslagen in de premieheffing volksverzekeringen naar een premie-inkomen van f 31.920, -- , is over dat jaar een navorderingsaanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een premie-inkomen van f 35.582, -- , zonder verhoging.
Belanghebbende is tegen die navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat de navorderingsaanslag heeft gehandhaafd.
De uitspraak van het Hof is aan, dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
Belanghebbende heeft haar standpunt doen toelichten door mr. T.H. Weyland, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal Van Soest heeft op 17 augustus 1992 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.1. Onderdeel A van het eerste middel is gericht tegen 's Hofs oordeel dat de aanslagregelaar niet op grond van een onjuiste beoordeling van het recht of de feiten, maar louter per abuis het bedrag van het belastbare inkomen als "stipinkomen" heeft ingevuld. Dit oordeel is van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Het behoefde ook geen nadere motivering dan het Hof heeft gegeven. De in onderdeel B van het middel vervatte motiveringsklacht berust op de opvatting dat een fout ten gevolge van onoplettendheid of onachtzaamheid van de aanslagregelaar nimmer op één lijn is te stellen met een schrijf- of typefout. Die opvatting is echter niet juist, zodat de klacht niet tot cassatie kan leiden.
3.2. Het tweede middel is in al zijn onderdelen gericht tegen 's Hofs oordeel dat het belanghebbendes gemachtigde onmiddellijk duidelijk moet zijn geweest dat de Inspecteur een vergissing had gemaakt. Dit middel faalt evenzeer aangezien het is gericht tegen een oordeel dat van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk is en ook geen nadere motivering behoefde dan het Hof heeft gegeven.
3.3. Het Hof, waaraan de vaststelling van hetgeen partijen hebben aangevoerd is voorbehouden, heeft hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd omtrent een telefoongesprek met een ter inspectie werkzame ambtenaar klaarblijkelijk niet opgevat als een beroep op een beweerdelijk door die ambtenaar gedane toezegging dat de aanslag ongedaan zou worden gemaakt. Een zodanig beroep kan niet voor het eerst in cassatie worden gedaan, aangezien dit een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, hetgeen in cassatie niet meer mogelijk is. Mitsdien faalt ook het derde middel.
3.4. Het vierde middel houdt de klacht in dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur bij de regeling van de aanslag zodanig nalatig is geweest dat het opleggen van een navorderingsaanslag in strijd moet worden geacht met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel. Deze klacht is gegrond. Tot cassatie kan dit echter niet leiden aangezien, zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 19 februari 1992, nr. 27.662, gepubliceerd in BNB 1992/150, heeft geoordeeld, de consequenties van bij de aanslagregeling gemaakte fouten uitputtend in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn geregeld en daarnaast voor toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel geen plaats is.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150, --.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 26 mei 1993.