Uitspraak
17 december 1993.
Hoge Raad
In deze zaak heeft eiseres tot cassatie, bijgestaan door haar advocaat, verweerder in cassatie gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam. Eiseres vorderde onder andere een verklaring voor recht dat het handelen van verweerder onrechtmatig was en eiste een schadevergoeding van ƒ 50.000,--. De Rechtbank wees de vordering af, waarna eiseres hoger beroep instelde bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof liet eiseres toe tot bewijslevering, maar bekrachtigde uiteindelijk het vonnis van de Rechtbank, omdat de stellingen van eiseres niet voldoende waren onderbouwd.
In cassatie werd door eiseres aangevoerd dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de intimiteiten van seksuele aard niet bewezen waren. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiseres niet konden leiden tot cassatie, omdat zij niet voldeden aan de eisen van de procesrechtelijke regels. De Hoge Raad benadrukte dat de waardering van bewijsmiddelen aan de feitenrechter is voorbehouden en dat de bewijsnood van eiseres niet meebracht dat het Hof de bewijslast diende om te keren.
De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde eiseres in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Korthals Altes, Neleman, Heemskerk en Swens-Donner, en openbaar uitgesproken door raadsheer Heemskerk.