Uitspraak
3 december 1993.
Hoge Raad
In deze zaak hebben eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiseres 2] B.V., verweerders in cassatie, waaronder [verweerster 1] en de gezamenlijke erfgenamen van [erflater], gedagvaard in kort geding. De eisers vorderden dat de verweerders de drie prioriteitsaandelen in [eiseres 2] B.V., die op naam stonden van [erflater] ten tijde van zijn overlijden op 11 september 1987, aan hen zouden overdragen. De eisers stelden dat de vennootschap een aanbod tot overname van deze aandelen had aanvaard, maar de verweerders voerden aan dat het aanbod betrekking had op het gehele belang van [erflater] in de vennootschap, inclusief de gewone aandelen, en dat er geen overeenstemming was bereikt over de overnameprijs.
De President van de Rechtbank te Assen weigerde de gevraagde voorzieningen bij vonnis van 5 maart 1990. Dit vonnis werd bekrachtigd door het Gerechtshof te Leeuwarden op 6 mei 1992. Tegen dit arrest hebben de eisers cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vragen of [verweerster 1] de prioriteitsaandelen en de gewone aandelen als één onverbrekelijk geheel heeft aangeboden, en of zij daartoe gerechtigd was, bevestigend zijn beantwoord door het Hof.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen wettelijke of statutaire bepalingen zijn die de stelling van de eisers ondersteunen dat [verweerster 1] niet gerechtigd was om de aandelen als één geheel aan te bieden. Het Hof had de statuten van de vennootschap correct geïnterpreteerd en het aanbod van de aandelen als één pakket beoordeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde de eisers in de kosten van het geding in cassatie.