Uitspraak
1 juli 1993.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de coöperatieve vereniging Cavo zich kan beroepen op haar Algemene Voorwaarden, specifiek artikel 4, dat een vergaande uitsluiting van aansprakelijkheid bevat. De eisers, die een varkensmesterij exploiteren, hebben schade geleden door een te hoge dosering van een voormengsel dat zij van Cavo hebben gekocht. Cavo heeft Pre-Mervo in vrijwaring opgeroepen, en de eisers hebben Cavo aangeklaagd voor schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de Algemene Voorwaarden niet van toepassing waren, maar het Gerechtshof heeft dit oordeel vernietigd en de vordering van de eisers afgewezen, met de reden dat de eisers stilzwijgend akkoord waren gegaan met de voorwaarden door eerdere transacties.
De Hoge Raad heeft de arresten van het Gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad oordeelde dat de vraag of de eisers zich konden beroepen op de Algemene Voorwaarden en de exoneratieclausule niet eenvoudig te beantwoorden is. De Hoge Raad benadrukte dat de toestemming van de eisers niet automatisch kan worden geacht ook betrekking te hebben op de zeer vergaande uitsluiting van aansprakelijkheid in artikel 4 van de Algemene Voorwaarden. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van algemene voorwaarden in commerciële relaties, vooral in situaties waarin de voorwaarden niet expliciet zijn aanvaard door de andere partij.
De zaak benadrukt de noodzaak voor partijen in commerciële transacties om zich bewust te zijn van de implicaties van algemene voorwaarden en de noodzaak om deze duidelijk te communiceren en te aanvaarden. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan Cavo en Pre-Mervo opgelegd, wat de verantwoordelijkheid van partijen in dergelijke geschillen onderstreept.