Uitspraak
14 januari 1992.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 1992 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een vrijspraak van de Rechtbank Amsterdam. De verdachte, een rechtspersoon die een bar-discotheek exploiteert, was vrijgesproken van het telastegelegde feit van discriminatie op basis van ras. De Officier van Justitie had cassatie ingesteld, omdat de Rechtbank volgens hem ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte niet als dader kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de verdachte van iets anders had vrijgesproken dan aan haar was telastegelegd. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat een vennootschap ook als dader kan worden aangemerkt voor handelingen die door haar personeel worden verricht, mits deze handelingen onder haar verantwoordelijkheid vallen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van rechtspersonen in gevallen van discriminatie.