Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Hertogenboschvan 24 januari 1990 betreffende na te melden aan haar over het jaar 1985 opgelegde aanslag tot navordering van inkomstenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 1992 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toerekening van rente aan een belanghebbende die spaarbiljetten had aangeschaft. De belanghebbende had vijftig spaarbiljetten gekocht van de besloten vennootschap [A] BV, die op hun beurt waren uitgegeven door N.V. Crediet- en Depositokas (CDK-bank). De spaarbiljetten hadden een looptijd van tien jaar en een jaarlijkse aflossing van f 1.000, --. De belanghebbende stelde dat de rente over deze spaarbiljetten aan haar moest worden toegerekend, ondanks dat zij slechts de blote eigendom van de spaarbiljetten had.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn eerdere uitspraak buiten de rechtsstrijd van partijen was getreden door de inhoud van de overeenkomst tussen de belanghebbende en [A] BV anders te interpreteren dan door de belanghebbende was gesteld. De Hoge Raad concludeerde dat de overeenkomst tussen de belanghebbende en [A] BV niet in geschil was en dat de Inspecteur niet had betwist dat de inhoud van de overeenkomst anders luidde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste interpretatie van overeenkomsten en de rechtsverhouding tussen partijen in belastingzaken. De zaak illustreert ook de complexiteit van de fiscale behandeling van financiële producten zoals spaarbiljetten, waarbij de juridische eigendom en de economische rechten van belanghebbenden zorgvuldig moeten worden afgewogen.