ECLI:NL:HR:1992:ZC5161

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 november 1992
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
28.031
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • Van der Linde
  • Bellaart
  • Korthals Altes
  • De Moor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verliesverrekening bij overgang van beleggingsinstelling naar regulier winstregime

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 november 1992 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, een besloten vennootschap, was aanvankelijk als beleggingsinstelling aangemerkt, maar had in 1982 een verlies geleden dat later werd verrekend met de winst over 1981 en 1982. De navorderingsaanslag werd opgelegd over het jaar 1984, waarbij het verlies van dat jaar werd verrekend met de winst van de jaren 1981 en 1982. De belanghebbende ging in beroep tegen deze navorderingsaanslag, maar het Hof te Arnhem handhaafde de aanslag.

De Hoge Raad beoordeelde de middelen van cassatie en oordeelde dat de terugwenteling van een verlies uit een normaal belaste periode naar een periode waarin de belanghebbende als beleggingsinstelling werd aangemerkt, niet in strijd was met de compartimenteringsgedachte. De Hoge Raad stelde vast dat er in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geen bijzondere regeling was getroffen voor verliescompensatie voor beleggingsinstellingen. Dit betekende dat de status van de belanghebbende als beleggingsinstelling geen invloed had op de verliesverrekening.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de beschikkingen met betrekking tot de verliesverrekening een voorlopig karakter hadden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de navorderingsaanslag, en bepaalde dat de belanghebbende recht had op terugbetaling van griffierechten. Dit arrest benadrukt het belang van het in rechte te beschermen vertrouwen van belastingplichtigen in de beslissingen van de belastingautoriteiten.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
Nr. 28.031
11 november 1992
MD
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 3 april 1991 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag en geding voor het HofAan belanghebbende, die aanvankelijk voor het jaar 1982 in de vennootschapsbelasting was aangeslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 61.385,--, welk bedrag bij beschikking van 6 november 1986 op grond van een over het jaar 1984 aangegeven verlies is verminderd tot nihil, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 5.621,--, zonder verhoging.
Belanghebbende is tegen die navorderingsaanslag in beroep gekomen bij het Hof, dat de navorderingsaanslag heeft gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
Belanghebbende was tot 1 januari 1982 beleggingsinstelling. Haar resultaten waren als volgt:
1981
winst
ƒ
78.250,--
1982
winst
ƒ
61.385,--
1983
winst
ƒ
5.989,--
*
1984
verlies
ƒ
120.050,--
**
1985
verlies
ƒ
13.964,--
* (na correctie; was: ƒ 7.512,--) ** (na correctie).
In september 1986 is tussen partijen afgesproken dat voor wat betreft de jaren 1983 en 1984 eerst voorlopige correcties zouden worden toegepast, waarna na bezwaar een definitief standpunt zou worden bepaald.
Bij beschikking van 6 november 1986 is van het over 1984 aangegeven verlies ƒ 61.385,-- verrekend met de winst over 1982. Vervolgens is bij beschikking van 13 januari 1987 van het over 1984 aangegeven verlies ƒ 7.512,-- verrekend met de winst over 1983. Het belastbare bedrag van ƒ 7.512,--, waarop de laatstvermelde beschikking betrekking heeft, is naar aanleiding van een bezwaar de dato 6 januari 1987 verminderd tot ƒ 5.989,--, waarna het bezwaar in januari 1988 is ingetrokken. Eerst nadien zijn de bezwaren, ingediend met betrekking tot de jaren 1983 en 1984, afgehandeld. Na verrekening van in totaal ƒ 120.050,-- + ƒ 13.964,-- = ƒ 134.014,-- verlies over de jaren 1984 en 1985 met in totaal ƒ 78.250,-- + ƒ 61.385,-- = ƒ 139.635,-- winst over de jaren 1981 en 1982, is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
3.2. Middel III - dat de Hoge Raad als van de verste strekking eerst zal behandelen - betoogt dat de terugwenteling van een verlies uit een normaal belaste periode naar een periode waarin belanghebbende als beleggingsinstelling was aan te merken, in strijd is met de compartimenteringsgedachte en daardoor strijdig is met een redelijke wetstoepassing.Dit betoog kan echter niet als juist worden aanvaard. In artikel 20 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is met betrekking tot beleggingsinstellingen voor verliescompensatie geen bijzondere regeling getroffen. Indien een lichaam de status van beleggingsinstelling verkrijgt of verliest, ondergaat derhalve het te dezer zake geldende regime geen wijziging, zodat van een zogenoemde compartimentering geen sprake kan zijn.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de onder 3.1 vermelde beschikkingen voortijdig zijn afgegeven, omdat tussen partijen was afgesproken dat de aangiften over 1983 en 1984 - naar het Hof heeft aangenomen ook voor wat betreft de verliesverrekening - pas na bezwaar definitief zouden worden beoordeeld. Middel I strekt ten betoge dat de toegepaste wijze van verliesverrekening geenszins een voorlopig karakter droeg en de Inspecteur door de afgifte van de carry-backbeschikkingen met betrekking tot de jaren 1982 en 1983 het in rechte te eerbiedigen vertrouwen heeft gewekt dat de verrekening van het verlies van 1984 zou geschieden op de in de beschikkingen aangegeven wijze. In zijn brief van 5 november 1987 - dus voordat de voormelde bezwaren waren afgehandeld - heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd het bezwaarschrift met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting 1983 in te trekken, aangezien door carry-back het belang was komen te vervallen; belanghebbende heeft vervolgens het bezwaarschrift ingetrokken.
Het voorstel van de Inspecteur tot intrekking van het bezwaarschrift is slechts begrijpelijk indien daarbij ervan werd uitgegaan dat de carry-backbeschikkingen een definitief karakter hadden. Zulks laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende aan voormelde brief het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat dit het geval was, zodat 's Hofs oordeel dat de beschikkingen een voorlopig karakter hadden - wat daarvan overigens zij - de onderhavige navorderingsaanslag niet kan rechtvaardigen.Middel I wordt derhalve terecht voorgesteld.
3.4. Op grond van het onder 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven, terwijl middel II geen behandeling behoeft; de Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
4. Beslissing
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de navorderingsaanslag, bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 375,--.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, Korthals Altes en De Moor, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 11 november 1992.