Uitspraak
het Hoofd van de sector vorderingen en incassovan de
gemeente [Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 4 september 1991 betreffende na te melden aan
[Z]
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op aanslagen in de onroerend-goedbelastingen van de gemeente [Z] voor het jaar 1984. De belanghebbende, [X] [Z], had aanslagen ontvangen op basis van het genot krachtens zakelijk recht en het feitelijk gebruik van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat 1] te [Z]. De aanslagen waren opgelegd naar een heffingsgrondslag van ƒ 119.000,--. Na bezwaar tegen deze aanslagen, handhaafde de Directeur van de Dienst Financiën van de gemeente [Z] de aanslagen. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat de aanslagen heeft vernietigd en verlaagd tot een heffingsgrondslag van ƒ 59.500,--.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van het Hoofd van de sector vorderingen en incasso van de gemeente [Z] behandeld. In de beoordeling van de klachten heeft de Hoge Raad vastgesteld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de bodemverontreiniging een relevante factor is in het economische verkeer. Dit oordeel is van belang voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer, zoals bedoeld in artikel 273, derde lid, van de Gemeentewet. De Hoge Raad heeft de klachten van de gemeente, die onder andere stelden dat het Hof een verkeerde opvatting had over de waarde van de onroerende zaak, verworpen. De klachten onder 1, 3, 4, 5 en 6 konden evenmin tot cassatie leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het arrest is gewezen door de raadsheer Mijnssen als voorzitter, en de raadsheren Urlings en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Zandhuis, in raadkamer op 16 september 1992. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft.