ECLI:NL:HR:1992:ZC5033

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 1992
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
27963
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Mijnssen
  • W. Wildeboer
  • M. Zuurmond
  • H. Herrmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag in de loonbelasting en de rechtsopvatting omtrent heffing na inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting die is opgelegd aan de besloten vennootschap [X] B.V. over het tijdvak van 1 januari 1982 tot en met 31 december 1986. De naheffingsaanslag, die aanvankelijk was vastgesteld op een bedrag van f 546.334,-- aan enkelvoudige belasting en f 6.423,-- aan verhoging, werd na bezwaar door de Inspecteur verminderd. De belanghebbende, [X] B.V., ging in beroep bij het Gerechtshof, dat de naheffingsaanslag verder verminderde met f 135.919,-- aan enkelvoudige belasting. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak van het Hof.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof niet had vastgesteld op welke tijdstippen de aanvullende loonbetalingen, waarop de naheffingsaanslag betrekking had, in de heffing van de inkomstenbelasting waren betrokken. De Hoge Raad oordeelde dat, zelfs als deze tijdstippen na de oplegging van de naheffingsaanslag lagen, dit niet automatisch betekende dat er geen plaats meer was voor de heffing van loonbelasting. De Hoge Raad wees erop dat een naheffingsaanslag in de loonbelasting in stand blijft, ook als de loonbetalingen waarop deze betrekking heeft later in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken. Dit zou anders leiden tot ernstige uitvoeringsproblemen voor de belastingdienst.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing in meervoudige kamer, met inachtneming van het arrest. Dit arrest is gewezen in raadkamer op 8 juli 1992 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Mijnssen, Wildeboer, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Zandhuis.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde kamer
Nr. 27.963
8 juli 1992
EG
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te 's-Gravenhagevan 5 februari 1991 betreffende na te melden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.te
[Z]opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1982 tot en met 31 december 1986 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag ten bedrage van f 546.334,-- aan enkelvoudige belasting en f 6.423,-- aan verhoging, met het besluit geen verdere kwijtschelding van de verhoging te verlenen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd met een bedrag van f 135.919,-- aan enkelvoudige belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten.
3.1. Het Hof heeft vastgesteld dat de aanvullende loonbetalingen waarop de bestreden naheffingsaanslag in de loonbelasting betrekking heeft bij de genieters daarvan in de inkomstenbelasting zijn betrokken. Het heeft vervolgens onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 5 mei 1954, gepubliceerd in BNB 1955/144, en van 3 januari 1962, gepubliceerd in BNB 1962/61, geoordeeld dat er onder deze omstandigheden geen plaats meer is voor de heffing van loonbelasting over deze inkomsten.
3.2. Het Hof heeft niet vastgesteld op welke tijdstippen de verschillende genieters van de aanvullende loonbetalingen in de heffing van de inkomstenbelasting zijn betrokken. In cassatie moet dan veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat het Hof heeft geoordeeld dat ook voor zover die tijdstippen zijn gelegen na het tijdstip van oplegging van de bestreden naheffingsaanslag er voor heffing van loonbelasting geen plaats meer is. In dat veronderstelde geval heeft het Hof evenwel aan de in 3.1 genoemde arresten, die beide betrekking hadden op een naheffingsaanslag die aan de inhoudingsplichtige werd opgelegd, nadat oplegging van een (navorderings-)aanslag aan de belastingplichtige reeds had plaatsgevonden, een te ruime werking toegekend en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3. Een naheffingsaanslag in de loonbelasting blijft in stand indien nadat deze is opgelegd loonbetalingen waarop hij betrekking heeft in de heffing van de inkomstenbelasting worden betrokken. Indien er immers in dergelijke gevallen voor heffing van loonbelasting over die betalingen geen plaats meer zou zijn, zou dit de inspecteur nopen tot aanpassing van de naheffingsaanslag in de loonbelasting telkens wanneer nadien een (navorderings-)aanslag in de inkomstenbelasting wordt opgelegd. Aangezien bij de heffing van loonbelasting en inkomstenbelasting verschillende eenheden van de belastingdienst betrokken kunnen zijn zou de vereiste aanpassing van de naheffingsaanslag in de loonbelasting op ernstige uitvoeringsproblemen stuiten, in het bijzonder wanneer een naheffingsaanslag betrekking heeft op loonbetalingen aan grote aantallen werknemers. Tot een andersluidend oordeel dwingen noch de tekst, noch doel en strekking van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.4. De klachten treffen doel. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Beslissing.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Mijnssen, Wildeboer, Zuurmond en Herrmann, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Zandhuis in raadkamer van 8 juli 1992.