Uitspraak
Saatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 16 mei 1990 betreffende de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z]voor het jaar 1985 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op de vennootschapsbelasting van de besloten vennootschap [X] B.V., voorheen [A] B.V., over het jaar 1985. De belanghebbende had een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd gekregen van ƒ 526.290,--, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Het Hof vernietigde deze uitspraak en verlaagde de aanslag tot ƒ 357.715,--. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende in 1985 tonnagevergunningen had afgewikkeld, waarvoor zij in de jaren 1976 tot en met 1984 ƒ 168.575,-- had opgeofferd. De belanghebbende heeft deze vergunningen in 1985 ten laste van haar winst afgewaardeerd tot op nihil. De Inspecteur had echter een bedrijfswaarde van ƒ 168.575,-- aan de vergunningen toegekend. Het Hof oordeelde dat de afwaardering door de belanghebbende juist was, omdat bij een mogelijke overname van de onderneming de vergunningen geen waarde zouden hebben, aangezien een gegadigde de vergunning om niet zou kunnen verkrijgen.
De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en stelt vast dat de belanghebbende niet in strijd heeft gehandeld met goed koopmansgebruik. De Hoge Raad oordeelt dat de waarde van de vergunningen blijvend verloren was gegaan door omstandigheden in 1985, en dat de belanghebbende daarom de vergunningen ten laste van haar winst mocht brengen. Het cassatiemiddel kan derhalve niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep en legt een recht van f 300,-- op aan de Staatssecretaris van Financiën.