Uitspraak
26 juni 1992.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de opzegging van een arbeidsovereenkomst en de vraag of er sprake is van een stilzwijgende verlenging van de dienstbetrekking. Eiseres, werkzaam bij Sport- en recreatiecentrum Thialf B.V., had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die eindigde op 30 september 1987. Eiseres heeft na deze datum werkzaamheden verricht, maar Thialf stelde dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 1988 was beëindigd zonder de vereiste opzegging. Eiseres vorderde doorbetaling van haar loon over de periode van 1 april 1988 tot 1 juli 1988, en stelde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was omdat er geen toestemming was gevraagd voor de opzegging.
De Kantonrechter te Heerenveen wees de vordering van eiseres af, en dit vonnis werd door de Rechtbank te Leeuwarden bevestigd. Eiseres ging in cassatie bij de Hoge Raad, die de zaak beoordeelde op basis van de relevante wetgeving, met name artikel 1639f BW. De Hoge Raad oordeelde dat er in dit geval wel degelijk sprake was van een voortzetting van de dienstbetrekking, en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was zonder de vereiste opzegging.
De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak terug naar het Hof te Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd Thialf veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedure bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten en de bescherming van werknemersrechten.