ECLI:NL:HR:1992:ZC0584

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 1992
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
14.632
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Roelvink
  • J. Neleman
  • H. Nieuwenhuis
  • M. Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vertegenwoordigingsbevoegdheid van deurwaarder in betalingsregeling met huurder

In deze zaak heeft eiser tot cassatie, hierna [eiser], een kort geding aangespannen tegen B.V. Maatschappij tot exploitatie van automobielen- en servicebedrijven M.E.A.S. (hierna: M.E.A.S.) met als doel om M.E.A.S. te verbieden ontruimingshandelingen te verrichten jegens hem. Dit volgde na een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst door de Kantonrechter te Leiden op 7 juni 1989, vanwege huurachterstand. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 3 oktober 1989 de vordering van [eiser] tot staking van de ontruimingsexecutie afgewezen. Vervolgens heeft deurwaarder [betrokkene] op 6 november 1989 zonder toestemming van M.E.A.S. een overeenkomst met [eiser] gesloten, waarin werd afgesproken dat [eiser] de woning nog zes maanden mocht bewonen na betaling van een bedrag van ƒ 8.261,57. [eiser] heeft dit bedrag betaald, maar de deurwaarder heeft op 7 november 1989 opnieuw de ontruiming aangezegd. Dit leidde tot het kort geding, waarin [eiser] zijn vordering opnieuw heeft ingediend.

In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of de overeenkomst tussen deurwaarder [betrokkene] en [eiser] de ontruiming in de weg stond. De Hoge Raad oordeelde dat [eiser] niet zonder meer kon vertrouwen op de bevoegdheid van de deurwaarder om namens M.E.A.S. te handelen, vooral omdat M.E.A.S. bij de behandeling van het eerste kort geding had volhard in haar voornemen om het ontruimingsvonnis uit te voeren. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en oordeelde dat hij in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld, die aan de zijde van M.E.A.S. op nihil werden begroot. Dit arrest is gewezen op 24 april 1992.

Uitspraak

24 april 1992
Eerste Kamer
Nr. 14.632
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: Mr. Drs. G.S. Koopman-Rond,
t e g e n
B.V. Maatschappij tot exploitatie van automobielen- en servicebedrijven M.E.A.S.,
gevestigd te Noordwijk,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie — verder te noemen [eiser] — heeft bij exploit van 15 november 1989 verweerster in cassatie — verder te noemen M.E.A.S. — in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd M.E.A.S. te bevelen zich te onthouden van iedere ontruimingshandeling jegens [eiser] tot zes maanden na voldoening van de ten processe bedoelde huurachterstand door [eiser] zullen zijn verstreken, althans tot het tijdstip waarop de nieuwe huurovereenkomst tussen partijen eindigt, op verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000,-- per dag.
Nadat M.E.A.S. tegen de vordering verweer had gevoerd, heeft de President bij vonnis van 16 november 1989 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage; in hoger beroep heeft hij gevorderd M.E.A.S. te veroordelen (1) tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst als op 6 november 1989 met [eiser] reeds was overeengekomen en (2) subsidiair tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding, door hem begroot op ƒ 50.000,--, althans een bedrag dat het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij arrest van 18 december 1990 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en het door [eiser] in hoger beroep gevorderde afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen M.E.A.S. is verstek verleend.
[eiser] heeft zijn zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij vonnis van de Kantonrechter te Leiden van 7 juni 1989 is op grond van een achterstand in de betaling van de huurpenningen de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan [ a-straat 1] te Leiden met ingang van 1 juli 1989 ontbonden en is [eiser] veroordeeld de woning te ontruimen.
De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft bij vonnis van 3 oktober 1989 een vordering van [eiser] tot staking van de ontruimingsexecutie afgewezen.
Deurwaarder [betrokkene] te Leiden heeft, zonder opdracht en buiten medeweten van M.E.A.S., op 6 november 1989 met [eiser] een overeenkomst gesloten, onder meer inhoudende dat [eiser] na betaling van ƒ 8.261,57 de woning in ieder geval nog zes maanden zou mogen bewonen. [eiser] heeft dit bedrag voldaan.
Op 7 november 1989 heeft de deurwaarder [eiser] opnieuw de ontruiming aangezegd per 20 november 1989. Daarop heeft [eiser] het onderhavige kort geding aanhangig gemaakt.
Het geding in cassatie betreft de, door de President en door het Hof ontkennend beantwoorde, vraag of voormelde overeenkomst tussen deurwaarder [betrokkene] en [eiser] aan ontruiming in de weg stond.
3.2 Het oordeel van het Hof berust op de volgende, verkort weergegeven, overwegingen.
Uit het feit dat M.E.A.S. bij de behandeling van het eerste kort geding volhardde bij haar voornemen het ontruimingsvonnis van 7 juni 1989 ten uitvoer te leggen, had [eiser] moeten begrijpen dat M.E.A.S. ook bij betaling van de huurachterstand niet ermee instemde dat [eiser] de woning bleef bewonen. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen aan de deurwaarder mededeling te doen van het vonnis van 3 oktober 1989, waarbij de vordering tot staking van de executie was afgewezen, althans zich ervan te vergewissen of de deurwaarder hierover met M.E.A.S. contact had gehad. Nu [eiser] zulks heeft nagelaten, mocht hij er niet zonder meer op vertrouwen dat de deurwaarder bevoegd was namens M.E.A.S. de overeenkomst te sluiten.
3.3 Het middel bevat in de eerste plaats de klacht dat 's Hofs oordeel onbegrijpelijk is, aangezien blijkens eerdere, in de procedure in kort geding overgelegde, correspondentie de deurwaarder vóór het aanbod aan [eiser] tot het sluiten van de nieuwe overeenkomst door M.E.A.S. op de hoogte was gesteld van het vonnis van 3 oktober 1989. Deze klacht kan niet tot cassatie leiden, reeds omdat niet blijkt dat voormelde stelling in feitelijke instantie is aangevoerd.
Het middel bestrijdt voorts het oordeel van het Hof dat het op de weg van [eiser] had gelegen de deurwaarder op de hoogte te stellen van het afwijzende vonnis van 3 oktober 1989 en dat hij, nu hij dit niet heeft gedaan, niet het gerechtvaardigde vertrouwen mocht koesteren dat de deurwaarder bevoegd was namens M.E.A.S. te handelen. Dienaangaande dient te worden vooropgesteld dat, mede gelet op de functie die de deurwaarder in het rechtsverkeer ter zake van de executie van ontruimingsvonnissen vervult, degene aan wie een deurwaarder een regeling als waarvan in het onderhavige geval sprake is heeft aangeboden, in het algemeen erop zal mogen vertrouwen dat de deurwaarder bevoegd is een dergelijke regeling te treffen, doch dat bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat zodanig vertrouwen niet zonder meer gerechtvaardigd is. Het oordeel van het Hof dat zich in casu zodanige bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, een en ander zoals hiervoor onder 3.2 verkort weergegeven, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en is zozeer verweven met een waardering van de feitelijke omstandigheden dat het in cassatie niet verder kan worden getoetst.
Het middel is derhalve vruchteloos voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van M.E.A.S. begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren Roelvink, als voorzitter, Neleman en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op
24 april 1992.