3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Bij beschikking van 8 november 1983 heeft de Kantonrechter te Beetsterzwaag de sedert 1 november 1974 tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 december 1983 op de voet van art. 7A:1639w BW ontbonden, onder toekenning aan [eiser] als werknemer van een vergoeding ten bedrage van f 240.000, -- , te betalen in zes jaarlijkse termijnen van f 40.000, -- , eindigende op 31 januari 1989.
Omdat partijen het niet eens konden worden over een afrekening betreffende enige posten (vacantiedagen, onkosten, autohuur e.d.), heeft [eiser] te dier zake in april 1985 tegen Ciba-Geigy een vordering aanhangig gemaakt bij de Kantonrechter te Arnhem. Aan dat geding hebben partijen door middel van een dading een einde gemaakt. Volgens de daarvan opgemaakte akte, gedagtekend 6 november 1985, behelst deze dading onder meer een finale kwijting over en weer ter zake van de bedoelde afrekening en bepaalt zij dat [eiser] de procedure bij de Kantonrechter te Arnhem zal intrekken. Eind 1985 heeft [eiser] Ciba-Geigy verzocht de toen resterende vier termijnen van f 40.000, -- te voldoen door storting ineens bij een levensverzekeringmaatschappij als koopsom voor een periodieke uitkering. Ciba-Geigy was bereid daarin te bewilligen, maar ten processe zijn partijen verdeeld over de vraag of deze bereidheid alstoen onvoorwaardelijk was. In verband met het renteverlies dat Ciba-Geigy door betaling ineens zou lijden, werd het te storten bedrag op f 150.000, -- bepaald.
Begin januari 1986 is aan Ciba-Geigy ter kennis gekomen dat [eiser] de procedure bij de Kantonrechter te Arnhem niet had ingetrokken, maar de Kantonrechter had verzocht Ciba-Geigy in de proceskosten te veroordelen. Naar aanleiding hiervan heeft op 8 januari 1986 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen het hoofd personeelszaken van Ciba-Geigy en [eiser]. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [eiser] bij brief van 11 januari 1986 aan Ciba-Geigy geschreven, voor zover thans van belang, dat hij de proceskosten alsnog zou voldoen en dat hij, indien Ciba-Geigy de koopsom ad f 150.000, -- voor een periodieke uitkering uiterlijk 31 januari 1986 zou storten, zich accoord verklaarde met "een algehele finale kwijting over een weer tussen Ciba-Geigy B.V. enerzijds en mijzelve anderzijds, voor alle vorderingen voortvloeiende uit het dienstverband dat tussen partijen heeft bestaan". Ciba-Geigy heeft de koopsom binnen genoemde termijn gestort.
In het onderhavige geding vordert [eiser] vergoeding van schade volgens zijn stellingen door hem geleden ten gevolge van door Ciba-Geigy bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst gepleegde wanprestatie. Ten verweer tegen deze vordering heeft Ciba-Geigy zich, voor zover in cassatie van belang, beroepen op de haar door [eiser] bij diens brief van 11 januari 1986 verleende finale kwijting. De stelling van [eiser] dat hij deze kwijting had verleend onder invloed van bedrog, dwang en/of misbruik van omstandigheden, heeft de Rechtbank verworpen. Daartegen keren zich de middelen.