Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 26 juni 1991 betreffende na te melden aan hem voor het jaar 1982 opgelegde aanslag tot navordering in de inkomstenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 1992 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1982, waarbij de belanghebbende aanvankelijk een aanslag kreeg opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 35.247. Later werd deze navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van f 183.333, met een verhoging van 100 procent van de nagevorderde belasting. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de navorderingsaanslag verlaagde tot f 84.609, maar de verhoging van de belasting bevestigde.
De belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de Staatssecretaris van Financiën een vertoogschrift indiende. De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of het toelaatbaar is dat de inspecteur bewijsmateriaal inbrengt dat buiten de rechter om is verkregen, met name door inlichtingen te vragen aan opsporingsinstanties. De Hoge Raad oordeelt dat het niet in strijd is met de algemene beginselen van procesrecht dat de inspecteur gegevens en inlichtingen inbrengt die zijn verkregen in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, ook al is het onderzoek gericht op de belastingplichtige.
De Hoge Raad verwerpt de klachten van de belanghebbende en bevestigt de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad stelt dat de inspecteur gebruik kan maken van zijn bevoegdheid om gegevens te vragen, zonder dat dit de positie van partijen in de rechtsstrijd beïnvloedt. De klachten over de verklaringen van getuigen en andere processtukken worden eveneens verworpen, omdat deze niet leiden tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het arrest is gewezen door de vice-president Stoffer en de raadsheren Mijnssen, Wildeboer, Urlings en Zuurmond, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Vonk.