Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 9 november 1990 betreffende de aan
[Z]
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of een insolvente ondernemer, die kwijtschelding van een bedrijfsschuld heeft ontvangen, ook afstand heeft gedaan van zijn pensioenrechten en of dit invloed heeft op de belastingaanslag. De ondernemer, die in ernstige financiële problemen verkeerde, ontving in 1985 kwijtschelding voor zakelijke schulden tot een totaalbedrag van f 280.041,--. Een van deze schulden was een vordering van het pensioenfonds, waarvoor de ondernemer afstand deed van zijn pensioenrechten. De Inspecteur van de Belastingdienst verrekende deze kwijtschelding met de belastingaanslag, wat leidde tot een geschil over de hoogte van het belastbaar inkomen. Het Hof oordeelde dat de kwijtschelding van de schuld onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 viel, maar de ondernemer betwistte dit. Hij stelde dat de afstand van zijn pensioenrechten en de kwijtschelding gelijkwaardig waren, waardoor er geen sprake zou zijn van een voordeel dat belast zou moeten worden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, omdat deze op een onjuiste interpretatie van de wet berustte. De Hoge Raad oordeelde dat de waarde van de afgestane pensioenrechten en de kwijtschelding met elkaar vergeleken moesten worden. Indien de waarde van de pensioenrechten lager was dan de kwijtschelding, zou er geen winst zijn, maar als de waarde hoger was, zou het verschil tot de winst behoren. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.