ECLI:NL:HR:1992:AD1701

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 1992
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
91.531
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Bronkhorst
  • J. Beekhuis
  • M. Keijzer
  • P. Govaerts
  • H. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over diefstal, mishandeling en huisvredebreuk met betrekking tot vordering van overleden partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 1992 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal, mishandeling en huisvredebreuk. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf en had de vordering van de beledigde partij toegewezen. De vraag die in cassatie aan de orde kwam, was of de vordering van de beledigde partij, die inmiddels was overleden, als vermogensbestanddeel van de boedel op diens erfgenamen overging. De Hoge Raad oordeelde dat er geen middelen van cassatie waren ingediend en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie van de Advocaat-Generaal Meijers was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad heeft dit advies gevolgd en het cassatieberoep verworpen, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de procedurele aspecten van het cassatieberoep en de rol van de Hoge Raad in het beoordelen van eerdere uitspraken van lagere rechters.

Uitspraak

23 juni 1992
Strafkamer
nr. 91.531
JM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 maart 1991 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden einduitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep — met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Arnhem van 10 mei 1990, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen, — de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 5 primair dan wel subsidiair telastegelegde en hem voorts ter zake van 1. en 6. telkens opleverende: "diefstal", 4. "mishandeling" en 5. "in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen" veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het hof de vordering van de beledigde partij toegewezen in voege als in het arrest vermeld.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad oordeelt geen grond aanwezig waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd. Derhalve moet het cassatieberoep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Keijzer, Govaerts en Koster, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op
23 juni 1992.