ECLI:NL:HR:1992:AB8562

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 1992
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
2819 Besch
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Beekhuis
  • J. Koster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een beschikking inzake beslaglegging op reclameborden en de uitleg van ontdekking op heterdaad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 november 1992 uitspraak gedaan over een cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De Rechtbank had het beklag van klager gegrond verklaard en het beslag op reclameborden opgeheven. De Officier van Justitie had echter cassatie ingesteld, stellende dat de Rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van ontdekking op heterdaad. De Hoge Raad oordeelde dat bij een voortdurend delict de ontdekking op heterdaad plaatsvindt wanneer de verboden situatie nog bestaat. De Hoge Raad concludeerde dat de Rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had over het begrip 'ontdekking op heterdaad' en vernietigde de bestreden beschikking. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe beslissing.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de reclameborden waren in beslag genomen op grond van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, op verdenking van een overtreding van artikel 235 van de Algemene Politieverordening van de gemeente Rosmalen. De inbeslagneming vond plaats op 24 januari 1992, terwijl de overtreding al op 2 januari 1992 was geconstateerd. De Rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ontdekking op heterdaad, omdat de overtreding al eerder was vastgesteld. De Hoge Raad was het hier niet mee eens en oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de inbeslagneming na de constatering van de overtreding plaatsvond, niet automatisch betekent dat er geen ontdekking op heterdaad was. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de Rechtbank en verwees de zaak terug voor heroverweging.

Uitspraak

3 november 1992
Strafkamer
nr. 2819 Besch.
JM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te ’s-Hertogenbosch van 2 april 1992 op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard, het beslag op de betrokken reclameborden opgeheven en de teruggave daarvan aan klager bevolen.
2. Het cassatieberoep
2.1. Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie bij de Rechtbank. Deze heeft het volgende middel van cassatie voorgesteld:
‘’Ten onrechte stelt de raadkamer dat van ontdekking op heterdaad geen sprake meer is. Zoals uit het proces-verbaal (no. 09.01.92.08.30 WG) blijkt, bestond de overtredingssituatie op 24 januari 1992 nog steeds zodat van voortduring van de heterdaad-situatie sprake was.’’
2.2. Namens [klager] heeft mr. Th.A.G. Vermeulen bij geschrift het beroep tegengesproken.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Meijers heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
4. Motivering van de bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ter motivering van de hiervoren onder 1 weergegeven beslissing het volgende overwogen:
De onderhavige reclameborden zijn blijkens het te dezer zake opgemaakte proces-verbaal van de politie inbeslaggenomen op grond van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering op verdenking van een vermoedelijke overtreding van artikel 235 Algemene Politieverordening van de gemeente Rosmalen. Inbeslagneming op grond van genoemd wetsartikel kan slechts plaatsvinden in geval van ontdekking op heterdaad. Daarvan is in casu geen sprake, nu immers de verbalisant in bedoeld proces-verbaal relateert dat hij de onderhavige overtreding in ieder geval reeds op 2 januari 1992 heeft geconstateerd en klager daaromtrent heeft gehoord en de inbeslagneming eerst heeft plaatsgevonden op 24 januari 1992. Inbeslagneming op grond van enige andere bepaling in het Wetboek van Strafvordering of in bijzondere strafwetten was in casu overigens evenmin mogelijk. Reeds hierom moet geconcludeerd worden dat het onderhavige beslag niet rechtmatig is gelegd, zodat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
5. Beoordeling van het middel
5.1. Bij een voortdurend delict als waarvan te dezen [klager] kennelijk wordt verdacht (overtreding van het verbod, neergelegd in het eerste lid van art. 235 van de Algemene Politieverordening van de gemeente Rosmalen) vindt de ontdekking op heterdaad van het feit plaats zo dikwijls wordt geconstateerd dat de verboden situatie (nog) bestaat.
5.2. Het vorenoverwogene in aanmerking genomen is de hiervoren onder 4.1 weergegeven motivering onbegrijpelijk. Immers: De enkele omstandigheid dat de inbeslagneming heeft plaatsgevonden op 24 januari 1992 — nadat de desbetreffende overtreding reeds was geconstateerd op 2 januari 1992 — rechtvaardigt niet zonder meer de gevolgtrekking dat, zoals de Rechtbank heeft overwogen, ten tijde van de inbeslagneming als voormeld geen sprake was van ontdekking op heterdaad.
5.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de Rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip ‘’ontdekking op heterdaad’’ als bedoeld in art. 96 jo. 128 Sv, zodat het middel gegrond is.
6. Slotsom
Het hiervoren onder 5.3 overwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ten einde opnieuw te worden beslist.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis en Koster, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, in raadkamer van
3 november 1992.