ECLI:NL:HR:1992:AA7056
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van der Linde
- Bellaart
- De Moor
- Van der Putt-Lauwers
- Rechtspraak.nl
Cassatie over omzetbelasting en arbeidsverhoudingen in de sportsector
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 1992 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van de vereniging X te Z tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de teruggaaf van omzetbelasting die door de vereniging was voldaan over het tijdvak mei 1989. De vereniging had een beroep ingesteld tegen het bedrag dat op aangifte was voldaan, met de schriftelijke toestemming van de Inspecteur, op basis van artikel 26, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het Gerechtshof had het beroep van de vereniging afgewezen en het op aangifte voldane bedrag gehandhaafd.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de vereniging arbeidsovereenkomsten had gesloten met de spelers A en B, die een looptijd hadden tot respectievelijk 30 juni 1990 en 30 juni 1989. In mei 1989 ontving de vereniging vergoedingen van clubs in het buitenland voor de overgang van deze spelers. De Hoge Raad oordeelde dat er een rechtstreeks verband bestond tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de betaling van de transfersom door de clubs. Dit oordeel van het Hof werd niet als onjuist aangemerkt, en de Hoge Raad kon dit niet verder toetsen in cassatie.
De Hoge Raad concludeerde dat de door de vereniging verrichte diensten, die bestonden uit het bewilligen in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in Nederland waren verricht. Dit was van belang voor de vraag of de omzetbelasting terecht was geheven. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij werd geoordeeld dat de vereniging geen recht had op teruggaaf van de omzetbelasting.