Uitspraak
[X]te
[Z]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 25 juni 1990 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting. De belanghebbende was aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 30.118,-- voor het jaar 1983, maar kreeg later een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 34.653,--. Deze navorderingsaanslag werd vergezeld van een verhoging van de nagevorderde belasting van 100 procent, waarvan een deel bij besluit van de Inspecteur was kwijtgescholden. De belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat de navorderingsaanslag verminderde maar het overige handhaafde. De belanghebbende stelde beroep in cassatie in tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende niet gebonden is aan de accoordverklaring die door zijn gemachtigde was gedaan met de Inspecteur. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat de belanghebbende gebonden was aan de afspraken over de hoogte van de aanslag, zonder dat er een compromis was gesloten of dat de belanghebbende afstand had gedaan van zijn recht om bezwaar te maken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van f 300,-- aan de belanghebbende moest vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Jansen als voorzitter en de raadsheren Van der Linde, Baardman, Bellaart en Korthals Altes, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer op 18 december 1991.