In deze zaak gaat het om de vraag of een ambtenaar van de belastingdienst, in het kader van een voorlopig getuigenverhoor, recht heeft op een verschoningsrecht op basis van zijn geheimhoudingsplicht. De Hoge Raad behandelt een cassatieverzoek van [verzoeker], die als getuige was opgeroepen door de Firma, een vennootschap die betrokken was bij een belastingkwestie. De Firma had in 1982 onroerend goed verkocht aan [A] B.V. en was geconfronteerd met een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. De ambtenaar, [verzoeker], beroept zich op zijn geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en weigert te antwoorden op twee vragen die hem zijn gesteld tijdens het getuigenverhoor. De Rechter-Commissaris heeft het beroep op het verschoningsrecht gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het Gerechtshof heeft deze beslissing in hoger beroep gedeeltelijk vernietigd. De Hoge Raad oordeelt dat de geheimhoudingsplicht van de ambtenaar ook een verschoningsrecht met zich meebrengt, en dat de ambtenaar niet verplicht kan worden om informatie te verstrekken die onder deze geheimhoudingsplicht valt. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Gerechtshof en bekrachtigt de beslissing van de Rechter-Commissaris, waarmee het verschoningsrecht van de ambtenaar wordt erkend.