Uitspraak
11 oktober 1991.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de persoonlijke aansprakelijkheid van een officier van justitie, Mr. [eiser 2], voor een onrechtmatige daad die hij heeft gepleegd tijdens een strafproces. De zaak begon toen [verweerder] op verdenking van overtredingen van de Vuurwapenwet en het Wetboek van Strafrecht werd aangehouden. Tijdens het vooronderzoek heeft de officier van justitie, Mr. [eiser 2], een bevel gegeven dat het vrije verkeer tussen [verweerder] en zijn raadsman, Mr. Wagemans, beperkte. Dit bevel werd gegeven op basis van vermoedens dat de raadsman informatie aan de verdachte zou doorspelen die schadelijk zou zijn voor het onderzoek. De Kantonrechter wees de vordering van [verweerder] af, maar de Rechtbank te Maastricht vernietigde dit vonnis en kende [verweerder] schadevergoeding toe, waarbij zij oordeelde dat Mr. [eiser 2] onrechtmatig had gehandeld.
De Hoge Raad heeft de zaak in cassatie behandeld en zich gebogen over de vraag of de officier van justitie bevoegd was om het bevel te geven en of hij persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die [verweerder] had geleden. De Hoge Raad oordeelde dat de officier van justitie niet de bevoegdheid had om dergelijke maatregelen te nemen tijdens het gerechtelijk vooronderzoek, en dat de Staat aansprakelijk was voor de onrechtmatige daad. Echter, de Hoge Raad oordeelde ook dat Mr. [eiser 2] niet persoonlijk aansprakelijk kon worden gesteld, omdat zijn handelen niet aan zijn schuld was te wijten. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank voor zover het Mr. [eiser 2] aansprakelijk stelde en ontzegde [verweerder] zijn vordering tegen hem.
Dit arrest benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris, en bevestigt dat onrechtmatig handelen van een overheidsorgaan niet automatisch leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid van de betrokken ambtenaar, tenzij er sprake is van verwijtbaarheid.