4.2.Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder I bewezen verklaarde feit:
1. De verklaring van de
verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 6 juni 1987 heb ik als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig), gereden over de [c-straat] ( [a-straat] ) te [woonplaats] . Kort tevoren had ik alcoholhoudende drank gedronken. Ik ben aangehouden en overgebracht naar het bureau van politie te [woonplaats] alwaar met mijn toestemming door een arts bloed van mij is afgenomen.
2. Een ambtsedig proces-verbaal nr. VM 107 dM 575, voorzien van een zegel ten name van [verdachte] en het nummer 38445, opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , wachtmeesters der rijkspolitie 1e klasse, behorende tot de groep […] , onderscheidenlijk de groep […] en het rayon […] , onderscheidenlijk 1e, 2e, 3e en 4e verbalisant, d.d. 8 augustus 1987, onder meer inhoudende als relaas van
verbalisantenof een of meer hunner – zakelijk weergegeven – :
Op 6 juni 1987 kregen wij verbalisanten ambtshalve kennis van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de [c-straat] ( [a-straat] ) te [woonplaats] .
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften, stelden wij, verbalisanten, een onderzoek in.
Daaruit bleek ons dat na te noemen persoon als bestuurder van een personenauto, Ford kenteken [kenteken] bij dat ongeval betrokken was geraakt.
Wij verbalisanten stelden vervolgens een onderzoek in. Bij informatie bleek ons, verbalisanten, dat het kenteken [kenteken] was afgegeven voor een Ford en op naam was gesteld van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] , [b-straat 1] .
Naar aanleiding van vorenstaande begaven wij, verbalisanten, ons naar de woning van bovengenoemde tenaamgestelde.
Wij troffen daar [verdachte] voornoemd aan.
Wij, 2e en 3e verbalisant, zagen dat de verdachte bloeddoorlopen ogen had en tevens roken wij, dat zijn adem sterk riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.
De persoon gaf mij, 2e verbalisant, op te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1959.
Ik, 2e verbalisant, heb de verdachte vervolgens op 6 juni 1987 aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 26 van de Wegenverkeerswet.
De verdachte werd overgebracht naar het bureau van politie te [woonplaats] .
Aan dit bureau heb ik 2e verbalisant, te 22.45 uur van deze bestuurder gevorderd mee te werken aan een onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Wegenverkeerswet.
Met medewerking van de bestuurder heb ik, 2e verbalisant, deze de ademtest met een daartoe aangewezen apparaat, de Alco test, merk Dräger 7310 afgenomen.
Ik, 2 verbalisant, zag dat na beëindiging van de test een F+W- indicatie (meer dan 1,8 o/oo) op het apparaat verscheen. Ik, eerste verbalisant, heb de verdachte gevraagd of deze toestemming gaf tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 26, tweede lid van de Wegenverkeerswet.
De verdachte verleende daartoe toestemming.
Op 6 juni 1987, om 22.57 uur heeft de arts [betrokkene 1] in aanwezigheid van ons, 1e en 2e verbalisant, door middel van een venapunctie van de verdachte bloed afgenomen. Daar deze bloedafname heeft plaatsgehad binnen een uur na het moment, waarop van verdachte was gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van uitgeademde lucht, heb ik, 2e verbalisant, na de eerste bloedafname, de verdachte medegedeeld dat deze een tweede bloedafname kon verzoeken. De verdachte verklaarde geen prijs te stellen op een tweede bloedafname.
Ik, 2e verbalisant, heb het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Bloedproefbeschikking (Besluit Minister van Justitie van 21 oktober 1974, Ned. Stcrt. 1974, 208), gewaarmerkt, verpakt en dit alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een identiteitszegel met het nummer 38445.
Ik, 2e verbalisant, heb mij ervan vergewist dat het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van deze Beschikking verzonden is naar het Gerechtelijk Laboratorium te Rijswijk.
3. Een formulier ‘’Gegevens ten behoeve van de bepaling van alkohol in bloed’’, als bijlage gevoegd bij het hiervoor genoemde proces-verbaal, waarop als bloedgever is vermeld: [verdachte] , en een zegel met naam en nummer als voormeld, ingevuld en ondertekend te [woonplaats] op 6 juni 1987 door [verbalisant 2] , 2e verbalisant voornoemd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als schriftelijke en ondertekende verklaring van bovengenoemde arts, dat hij op de voorgeschreven wijze van genoemde bloedgever bloed heeft afgenomen.
4. Een rapport van het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, als bijlage gevoegd bij het hiervoren genoemde proces-verbaal, op 12 juni 1987 te Rijswijk door [betrokkene 2] , apotheker, naar waarheid opgemaakt op de door hem afgelegde eed als vast gerechtelijk
deskundige, welke verklaring door hem is ondertekend, onder meer inhoudende, dat de bepaling van het alcoholgehalte in het bloed voorzien van een zegel als voormeld is geschied door twee onafhankelijk van elkaar werkende analisten volgens de A.D.H.-methode en dat het resultaat van de analyse na aftrek van de voorgeschreven correctie 1,57 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg.
Ten aanzien van het onder II bewezen verklaarde feit:
5. De verklaring van de
verdachteafgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, onder meer inhoudende – zakelijk weergegeven – :
Op 6 juni 1987 ben ik als bestuurder van een motorrijtuig op de kruising van de voor het openbaar verkeer openstaande wegen de [a-straat] en de [c-straat] ( [a-straat] ) te [woonplaats] , tegen een A.N.W.B.-wegwijzerpaal gereden waardoor schade aan die paal is ontstaan. Na dit ongeval ben ik doorgereden en heb ik aan niemand mijn identiteit of het kenteken van mijn voertuig bekend gemaakt.
6. Een ambtsedig proces-verbaal nr. VM 108/dM 576, opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , wachtmeesters der rijkspolitie 1e klasse, onderscheidenlijk behorende tot de groep […] en de groep […] en het rayon […], onderscheidenlijk 1e, 2e, 3e en 4e verbalisant, d.d. 8 augustus 1987, onder meer inhoudende als relaas van de
verbalisantenof een of meer hunner – zakelijk weergegeven – :
Naar aanleiding van het hierna omschreven ongeval hebben wij een onderzoek ingesteld, waarbij door ons het volgende is bevonden:
Op de kruising van de voor het openbaar rij- en ander verkeer openstaande wegen de [a-straat] en de [c-straat] ( [a-straat] ) te [woonplaats] , had een ongeval plaatsgevonden.
Op 6 juni 1987 bevond ik, 2e verbalisant, mij in het rayonbureau der rijkspolitie te [woonplaats] . Daar verscheen toen voor mij [betrokkene 3] , die mij mededeelde, dat hij kort tevoren getuige was geweest van een ongeval op de hierboven genoemde kruising.
De getuige deelde mij mede, dat hij gezien had, dat de bestuurder van een Ford Granada, voorzien van het kenteken [kenteken] tegen een A.N.W.B. wegwijzer was gereden en na dit ongeval was doorgereden zonder dat zijn identiteit en/of die van het door hem bestuurde motorrijtuig behoorlijk kon worden vastgesteld.
Wij, 1e, 2e en 4e verbalisant, stelden vervolgens een onderzoek in. Bij informatie bleek ons, dat het door de getuige opgegeven kenteken [kenteken] was afgegeven voor een Ford Granada en op naam was gesteld van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1959, wonende te [woonplaats] , [b-straat 1] .
Naar aanleiding van het vorenstaande begaven wij, verbalisanten, ons naar de woning van bovengenoemde persoon.
Aldaar troffen wij [verdachte] aan.
Tevens zagen wij, verbalisanten, het door de getuige genoemde voertuig staan naast de woning van [verdachte] . Wij zagen dat deze auto beschadigd was.
Door mij, 2e verbalisant, is [verdachte] toen aldaar verdacht van overtreding van artikel 30 lid 1 onder a van de Wegenverkeerswet aangehouden.
5. Beoordeling van het middel