ECLI:NL:HR:1990:ZC8648
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Bronkhorst
- J. Beekhuis
- M. Govaerts
- H. Neleman
- A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- Rechtspraak.nl
Valsheid in geschrift en oplichting in relatie tot voortgezette handeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 1990 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld voor medeplegen van valsheid in geschrift en oplichting, waarbij hij een valse bouwovereenkomst had opgemaakt om een hogere financiering voor de bouw van een motortankschip te verkrijgen. De verdachte betoogde dat de twee ten laste gelegde feiten in zodanig verband stonden dat zij als één voortgezette handeling moesten worden beschouwd, wat zou betekenen dat er slechts één strafbepaling van toepassing zou zijn. Het Hof had echter geoordeeld dat er geen sprake was van een voortgezette handeling, omdat de feiten door het verschil in tijd waarop zij waren begaan niet in zodanig verband stonden dat zij als één ongeoorloofd wilsbesluit konden worden gezien. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat het Hof terecht had overwogen dat de bewezenverklaarde valsheid in geschrift en de oplichting van de Staat geen uiting waren van één ongeoorloofd wilsbesluit. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke relatie tussen de feiten om als voortgezette handeling te worden aangemerkt, en bevestigt de autonomie van de rechterlijke beoordeling in dergelijke zaken.