In geschil is of in casu een gefacilieerde herkapitalisatie als bedoeld in artikel 58, lid 1, van de Wet aanwezig is.
Indien dit niet het geval is, is in geschil of de Inspecteur niettemin de onderhavige navordering achterwege had moeten laten omdat zij berust op een feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, de de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Ten slotte is in geschil of terecht een verhoging van (na kwijtschelding) 50% is opgelegd.
De standpunten van partijen, gelijk ter zitting nader toegelicht, houden - zakelijk en voor zover nog van belang - het volgende in:
Belanghebbende:
met betrekking tot de herkapitalisatiefaciliteit:
Alle rechtshandelingen met betrekking tot de uitkering van bonusaandelen en het contante dividend alsmede met betrekking tot de statutenwijziging en de terugbetaling van kapitaal zijn als zodanig beoogd en gerealiseerd. Van schijnhandelingen is geen sprake.
Aan de voorwaarden gesteld in artikel 58, leden 3 en 6, van de Wet is voldaan. Mitsdien is er sprake van herkapitalisatie in de zin van dit artikel.
Indien een lichaam een gefacilieerde herkapitalisatie binnen 10 jaren door een verkleining van het gestorte kapitaal geheel of gedeeltelijk ongedaan maakt geldt alleen de sanctie van artikel 23 Wet Vpb.
Materieel komt deze bepaling vrijwel overeen met de in artikel 3 van de Wet op de herkapitalisatie 1957 vervatte regeling. Tijdens de parlementaire behandeling van deze wet is bewust gekozen voor sanctie tegen de vennootschap daar een sanctie tegen de aandeelhouders praktische problemen met zich brengt, onder meer als gevolg van de wijzigingen die zich na de herkapitalisatie in de persoon van de aandeelhouders kunnen voordoen. Men heeft uitvoerig stilgestaan bij de figuur van vergroting van het aandelenkapitaal gevolgd door verkleining van dat kapitaal. De wetgever heeft deze figuur onderkend en sanctiebepalingen geformuleerd die oneigenlijk gebruik moesten tegengaan of die tot een compenserende heffing moesten leiden.
Doel en strekking van de Wet worden niet miskend indien een bepaalde figuur, die mogelijk als "misbruik" zou zijn te kwalificeren, bij de parlementaire behandeling is onderkend en met betrekking tot deze figuur bijzondere sanctiebepalingen in de Wet zijn opgenomen.
Door de sanctiebepalingen toe te passen is het door de Wet in aanmerking te nemen redres voltooid.
De herkapitalisatie en het terugbetalen van het kapitaal moeten ook in samenhang worden gezien met de noodzaak successierechten te voldoen over de nalatenschap van de erflater, welke rond f 5.000.000, -- beliep.
Het beginselbesluit tot herkapitalisatie en tot terugbetaling is gelijktijdig genomen om de liquiditeitsproblemen bij de erfgenamen op te lossen.
De betaling van successierechten zou ook zijn gefacilieerd indien geen herkapitalisatie gevolgd door verkleining van het kapitaal zou hebben plaatsgehad en wel op grond van een destijds reeds gevoerd maar niet gepubliceerd beleid ten aanzien van de inkoop van krachtens erfrecht opgekomen incourante aandelen dat overeenkomst vertoont met de regeling vervat in het later ingevoerde artikel 57, lid 1, letter f, van de Wet. Nu in casu geen sprake is van vervanging van normaal te achten dividend dient het bijzonder tarief te gelden.
De uitspraak van de inspecteur van de vennootschapsbelasting is een ook de inspecteur van de inkomstenbelasting bindende beantwoording van de vraag of er sprake is van een gefacilieerde winstbonusuitkering.
met betrekking tot het nieuwe feit:
Vóór het opleggen van de primitieve aanslag beschikte de Inspecteur over de verbeterde belastingaangifte van belanghebbende van 16 juli 1982 en de daarbij gevoegde brief van [B] van 3 mei 1982. Uit deze stukken is af te leiden dat er een herkapitalisatie gevolgd door terugbetaling van kapitaal heeft plaatsgevonden.
Het tijdstip van de statutenwijziging en de inhoud ervan moeten de Inspecteur bekend zijn geweest omdat de wijziging notarieel is verleden en dit soort akten wordt gerenseigneerd.
met betrekking tot de verhoging en het kwijtscheldingsbesluit:
Er is niet te weinig belasting geheven en indien dit wel het geval zou zijn dan is bij belanghebbende, die zelf de aangifte heeft gedaan, geen enkele opzet of grove schuld aanwezig, gelet op haar ondeskundigheid op fiscaal terrein en de complexiteit van de herkapitalisatiefiguur. In ieder geval is het standpunt van [B] bepleitbaar. Alsdan mag geen verhoging worden opgelegd. [B] heeft geen bemoeienis gehad met de aangifte. De brief van 3 mei 1982 is gericht aan alle certificaathouders.
De Inspecteur dient de schuld van belanghebbende te bewijzen. Verhoging draagt het karakter van een strafrechtelijke boete.
Op grond van het bepaalde in artikel 6 EVRM mag geen boete worden opgelegd omdat het tijdsverloop tussen terugbetaling (22 augustus 1981) en het opleggen van de boete (17 december 1986) te groot is.
de Inspecteur:
Met betrekking tot de herkapitalisatiefaciliteit:
Primair stel ik mij op het standpunt dat uit het korte tijdsverloop tussen de herkapitalisatie (16 maart 1981) en de teruggave van het op de aandelen gestorte kapitaal (13 april 1981) is af te leiden dat een vergroting van het kapitaal in werkelijkheid niet heeft plaatsgehad en door partijen ook niet is beoogd. In werkelijkheid heeft de B.V. besloten haar aandeelhouders een deel van haar reserves te doen toekomen via de omweg van herkapitalisatie en teruggave van het op de aandelen gestorte kapitaal. De teruggave draagt het karakter van een uitdeling van de winstreserves waarop de artikelen 29, lid 2, en 58 van de Wet niet van toepassing zijn.
Subsidiair stel ik dat het resultaat van de handelingen, in onderling verband en samenhang gezien, gelijk is aan het resultaat dat zou zijn ontstaan indien direct ten laste van de winstreserves dividend in contanten zou zijn uitgekeerd. Doel en strekking van de wet zouden worden miskend indien de herkapitalisatiefaciliteit van toepassing wordt geacht. Het enige of volstrekt doorslaggevende motief voor de handelingen is geweest het bereiken van een aanzienlijke belastingbesparing. Buiten het daarmee beoogde fiscale voordeel hebben de transacties geen of nagenoeg geen practische betekenis gehad.
Het is niet juist dat de wetgever bij de parlementaire behandeling van de Wet op de herkapitalisatie 1957 een situatie als de onderhavige heeft voorzien en desondanks slechts besloten heeft tot een sanctie als thans vervat in artikel 23 Wet Vpb. Bij de behandeling in de Eerste Kamer van artikel 3 van de Wet op de herkapitalisatie 1957 is onderscheid gemaakt tussen oneigenlijk gebruik en misbruik. De sanctie is gericht op oneigenlijk gebruik, niet op misbruik, waarvan sprake is wanneer herkapitalisatie en teruggave van het op de aandelen gestorte kapitaal elkaar snel opvolgen.
Het door de gemachtigde genoemde, niet gepubliceerde, beleid ten aanzien van gefacilieerde inkoop van krachtens erfrecht opgekomen incourante aandelen in verband met de te betalen successierechten is mij niet bekend. Indien de gemachtigde een met dat beleid overeenstemmende aanslagregeling zou hebben gewenst, dan had hij daaromtrent tevoren met mij contact moeten opnemen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
Overigens lijkt de onderhavige figuur niet op die van het huidige artikel 57, lid 1, letter f, van de Wet. Het nominale, kapitaal is in feite immers gelijk gebleven maar de reserves zijn afgenomen.
met betrekking tot het nieuwe feit:
Weliswaar kan uit één van de bijlagen de verbeterde aangifte de conclusie worden getrokken dat in 1981 zowel herkapitalisatie als terugbetaling van kapitaal heeft plaatsgevonden doch de aanslagregelend ambtenaar behoefde destijds op grond van deze gegevens niet te veronderstellen dat in werkelijkheid geen herkapitalisatie had plaatsgehad. Het renseignement van de inspecteur van de vennootschapsbelasting, waaruit de feitelijke gang van zaken bleek, heb ik pas in oktober 1985 ontvangen. Renseignementen omtrent de statutenwijziging heb ik niet ontvangen.
met betrekking tot de verhoging en het kwijtscheldingsbesluit:
Juist is dat belanghebbende zelf aangifte heeft gedaan.
Ik meen evenwel dat de kennis van de adviseur aan haar is toe te rekenen omdat deze zich met de zaak is gaan bemoeien.
Van een pleitbaar standpunt is geen sprake omdat het een constructie betreft.
Ten onrechte doet de gemachtigde een beroep op het grote tijdsverloop tussen de terugbetaling op de aandelen en het opleggen van de boete. Van de relevante feiten kreeg ik eerst kennis door het renseignement in oktober 1985. De boete is binnen een redelijke termijn daarna opgelegd.