"Schending van het Nederlandse recht - daaronder begrepen de algemene rechtsbeginselen -, in het bijzonder schending van de artikelen 10 en 61a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, alsmede van artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken, doordat het Hof heeft beslist, dat de door belanghebbende aangeschafte en vervolgens in het productieproces van zijn bedrijf gebruikte anjerstekken, niet tot de bedrijfsmiddelen kunnen worden gerekend en dat daardoor op de investering in deze anjerstekken geen WIR-premie verleend kan worden, zulks ten onrechte, casu quo op gronden welke de beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting kan het volgende opgemerkt worden.
Blijkens de parlementaire geschiedenis bij het tot stand komen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Memorie van Antwoord op het Wetsontwerp 5380, bldz. 33 linkerkolom) is er reden tot activering als bedrijfsmiddel van een complex van zaken, indien bedrijfseconomische overwegingen daar aanleiding toe geven.
Hierbij zal dan voldaan moeten zijn, aldus bedoelde Memorie van Antwoord, aan de eis dat de invloed van de voorwerpen zich over meer dan een jaar uitstrekt, aangezien anders niet gesproken kan worden van een duurzaam produktiemiddel, waarvoor afschrijving op haar plaats is.
Gezien vorenstaande hanteert de wetgever voor het begrip bedrijfsmiddel een termijn van een jaar. Zaken die binnen een jaar in het produktieproces opgaan zijn in dit kader niet als bedrijfsmiddel aan te merken, zaken die langer dan een jaar meegaan kunnen worden aangemerkt als bedrijfsmiddel.
De door belanghebbende aangeschafte anjerstekken gaan bij de eerste aanwending niet teniet, maar bezitten het vermogen om gedurende langere tijd, in casu gedurende 17 maanden, bloemen voort te brengen.
Blijkens het door de Hoge Raad gewezen arrest van 13 mei 1987, rolno. 24.690, zoals gepubliceerd in BNB 1987-238, is er bij planten en gewassen sprake van bedrijfsmiddelen, indien de opbrengstgevende periode zich over ten minste twee jaren uitstrekt.
Het valt niet in te zien dat de Hoge Raad met de zinsnede in vorenbedoeld arrest " "indien de opbrengstgevende periode zich over ten minste twee jaren uitstrekt" " aan het begrip bedrijfsmiddel een andere interpretatie heeft willen geven, dan de wetgever heeft bedoeld in de aangehaalde passage uit de Memorie van Antwoord bij de totstandkoming van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het is ook ondenkbaar dat voor planten en gewassen als bedrijfsmiddel een ander criterium zou gelden dan bij voorbeeld voor een in een bedrijf aangeschafte machine. Strekt de invloed van de zaak of de zaken zich uit over meer dan een jaar, dan is er sprake van een bedrijfsmiddel.
De verfijning die aangebracht wordt in het arrest van 13 mei 1987 is dan dat de invloed van het bedrijfsmiddel moet worden beoordeeld aan de opbrengstgevende periode casu quo de periode dat het bedrijfsmiddel produkten kan voortbrengen dan wel produceren. Is vorenbedoelde periode langer dan een jaar (voor de in het geding zijnde anjerstekken 17 maanden), dan is er sprake van (een) bedrijfsmiddel(en). Door te beslissen dat " "zich over ten minste twee jaren uitstrekken" ", geïnterpreteerd moet worden als zijnde ten minste 24 maanden, komt het Hof in strijd met het voor artikel 10 en artikel 61a van de Wet op de inkomstenbelasting geldende begrip "bedrijfsmiddel". Het schendt hiermee het Nederlands recht met name artikel 10 van de Wet op de inkomstenbelasting en artikel 61a van bedoelde wet, welk laatste artikel voor de toekenning van de in dat wetsartikel bedoelde investeringsbijdragen eenzelfde criterium hanteert als artikel 10 Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Motiveringsklacht:
Door in de overwegingen omtrent het geschil voorbij te gaan aan de motivering van het beroep onder "standpunt belanghebbende" op de bladzijden 2 tot en met 3 van het beroepschrift en slechts te volstaan met de enkele opmerking: " "Planten of gewassen worden tot de bedrijfsmiddelen gerekend indien het tijdvak binnen hetwelk daarvan opbrengsten worden genoten zich over ten minste twee jaren - dat wil zeggen: 24 maanden - uitstrekt" ", komt het Hof in strijd met artikel 17 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. De uitspraak is daardoor niet of ten minste onvoldoende met redenen omkleed".